ECLI:NL:CRVB:2021:2606
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na langdurig verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die in 2018 langer dan vier weken in Turkije verbleef. Het is niet in geschil dat appellante in deze periode, van 22 augustus 2018 tot en met 5 september 2018, was uitgesloten van het recht op bijstand vanwege haar te lange verblijf in het buitenland. Appellante heeft aangevoerd dat haar verblijf het gevolg was van spoedopnames in een ziekenhuis in Turkije, maar heeft dit niet met voldoende bewijs onderbouwd. De overgelegde foto toont slechts aan dat zij op enig moment in een ziekenhuisbed lag, zonder dat dit aantoont dat er sprake was van een acute noodsituatie. Het beroep op artikel 16 van de Participatiewet (PW) slaagt daarom niet.
Daarnaast heeft appellante gesteld dat haar klantmanager had gezegd dat zij vanwege bijzondere omstandigheden alleen een waarschuwing zou krijgen en dat er niets zou worden teruggevorderd. Deze beroepsgrond werd ook verworpen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de overheid die haar in deze veronderstelling hebben gebracht. Verder heeft appellante de hoogte van de terugvordering betwist, maar ook hier heeft zij niet geconcretiseerd waarom het bedrag niet juist zou zijn vastgesteld. Tot slot heeft appellante een beroep gedaan op dringende redenen om van de terugvordering af te zien, verwijzend naar haar lastige financiële situatie. Dit beroep slaagde evenmin, aangezien zij onder de bescherming van de regels over de beslagvrije voet valt.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.