ECLI:NL:CRVB:2021:2606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
19/4879 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na langdurig verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die in 2018 langer dan vier weken in Turkije verbleef. Het is niet in geschil dat appellante in deze periode, van 22 augustus 2018 tot en met 5 september 2018, was uitgesloten van het recht op bijstand vanwege haar te lange verblijf in het buitenland. Appellante heeft aangevoerd dat haar verblijf het gevolg was van spoedopnames in een ziekenhuis in Turkije, maar heeft dit niet met voldoende bewijs onderbouwd. De overgelegde foto toont slechts aan dat zij op enig moment in een ziekenhuisbed lag, zonder dat dit aantoont dat er sprake was van een acute noodsituatie. Het beroep op artikel 16 van de Participatiewet (PW) slaagt daarom niet.

Daarnaast heeft appellante gesteld dat haar klantmanager had gezegd dat zij vanwege bijzondere omstandigheden alleen een waarschuwing zou krijgen en dat er niets zou worden teruggevorderd. Deze beroepsgrond werd ook verworpen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de overheid die haar in deze veronderstelling hebben gebracht. Verder heeft appellante de hoogte van de terugvordering betwist, maar ook hier heeft zij niet geconcretiseerd waarom het bedrag niet juist zou zijn vastgesteld. Tot slot heeft appellante een beroep gedaan op dringende redenen om van de terugvordering af te zien, verwijzend naar haar lastige financiële situatie. Dit beroep slaagde evenmin, aangezien zij onder de bescherming van de regels over de beslagvrije voet valt.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

19.4879 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2019, 19/2360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2021
Zitting heeft: G.M.G. Hink, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: J. Oosterveen
Ter zitting zijn via videobellen verschenen: appellante, bijgestaan door haar dochter.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om een intrekking en een terugvordering van bijstand. Vaststaat dat appellante in 2018 langer dan vier weken in Turkije is geweest. Niet in geschil is dat appellante in verband met dit te lange verblijf in het buitenland was uitgesloten van het recht op bijstand in de periode van 22 augustus 2018 tot en met 5 september 2018.
2. Appellante heeft aangevoerd dat zij in Turkije met spoed moest worden opgenomen in een ziekenhuis in verband met een hartaanval en dat daarom sprake was van onmacht, een medische noodzaak en urgentie. Appellante beroept zich hiermee op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet (PW). Volgens vaste rechtspraak doen zeer dringende redenen zich voor indien sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert niet anders zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Appellante heeft niet met stukken onderbouwd dat de langere periode in het buitenland het gevolg is van de spoedopnames in een ziekenhuis in Turkije. Uit de in hoger beroep overgelegde foto van appellante blijkt slechts dat zij, op enig moment, in een ziekenhuisbed in Turkije heeft gelegen. Appellante heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een acute noodsituatie. Het beroep op artikel 16 van de PW slaagt daarom niet.
3. Appellante heeft verder aangevoerd dat haar klantmanager tijdens een gesprek heeft gezegd dat appellante vanwege bijzondere omstandigheden alleen een waarschuwing zou krijgen voor het te lange verblijf in het buitenland en dat niets van haar zou worden teruggevorderd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het college een toezegging of een uitlating is gedaan of een gedraging is verricht waaruit appellante redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat wordt afgezien van de in geding zijnde intrekking en terugvordering.
4. Appellante heeft de hoogte van de terugvordering betwist. Het college heeft in verweer in hoger beroep gemotiveerd de hoogte van de terugvordering uiteengezet en met uitkeringsspecificaties onderbouwd. Appellante heeft niet geconcretiseerd waarom de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet juist is vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Tot slot heeft appellante een beroep op dringende redenen gedaan om van de terugvordering af te zien. Appellante heeft aangevoerd dat zij in een zeer lastige financiële situatie zit. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellante heeft namelijk bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet, die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. Uit 1 tot en met 5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Oosterveen (getekend) G.M.G. Hink