In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Betrokkene, die sinds 1991 werkzaam is bij de politie, heeft sinds 2010 moeite met het opbouwen van uren door ziekte. De korpschef heeft betrokkene in 2019 ontslagen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor herplaatsing van betrokkene, ondanks het advies van de bedrijfsarts voor een gefaseerde urenopbouw. De Raad stelt dat de korpschef niet aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van betrokkene niet langer passend was en dat er geen zorgvuldig herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de korpschef wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.