ECLI:NL:CRVB:2021:2553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
20/5 BBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling en terugvordering bijstand op grond van Bbz 2004

In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling en terugvordering van bijstand op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante heeft over het jaar 2017 bijstand ontvangen, maar het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft vastgesteld dat de bijstand, vermeerderd met het netto inkomen van appellante, de jaarnorm overschrijdt. Dit resulteert in een terugvordering van € 3.253,60. Appellante betwist de juistheid van deze berekening en stelt dat het dagelijks bestuur niet had mogen uitgaan van de fiscale winst van haar onderneming, omdat deze geen reëel beeld geeft van haar financiële situatie. Ze wijst op kosten die niet zijn meegenomen in de berekening, zoals facturen uit 2016 en kosten van haar privé-auto.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin is geoordeeld dat de berekening van het netto inkomen correct is uitgevoerd. De Raad legt uit dat de wetgeving en de rechtspraak vereisen dat de netto winst van de onderneming als basis voor de berekening wordt genomen. Appellante's keuzes, zoals het toepassen van het factuurstelsel en het niet opnemen van haar privé-auto op de bedrijfsbalans, hebben geleid tot de ongelukkige uitkomst voor haar. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur geen rekening hoefde te houden met de persoonlijke omstandigheden van appellante, en dat de terugvordering rechtmatig is. Het hoger beroep wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.5 BBZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 november 2019, 19/1585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Zitting heeft: K.H. Sanders
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is verschenen M.J.A. van den Ende, gemachtigde van appellante. Het dagelijks bestuur is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft over 2017 bijstand ontvangen op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Aan de hand van de verlies- en winstrekening 2017 van haar onderneming [naam onderneming vof] heeft het dagelijks bestuur de bijstand over 2017 definitief vastgesteld. De bijstand in 2017 plus het netto inkomen van appellante is meer dan de jaarnorm die voor appellante geldt (€ 11.815,86). Daarom moet appellante het verschil
(€ 3.253,60) terugbetalen.
Appellante vindt dat het dagelijks bestuur om haar netto inkomen vast te stellen niet had mogen uitgaan van de fiscale winst van haar onderneming. Die geeft namelijk geen reëel beeld van haar financiële situatie in dat jaar. Appellante heeft in 2017 kosten gemaakt, die niet zijn meegenomen in de berekening van de fiscale winst. Het gaat om de betaling van facturen uit 2016 en om de kosten van het gebruik van de privé-auto van appellante voor de onderneming.
In artikel 12 van het Bbz staat onder meer dat indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen, meer is dan de jaarnorm, de bijstand ter grootte van het verschil wordt teruggevorderd. In de rechtspraak is al vaker uitgelegd hoe het netto inkomen bepaald moet worden. Voor de berekening daarvan moet worden uitgegaan van de netto winst van de onderneming, zoals die blijkt uit de jaarstukken. [1] Zo is ook in dit geval het netto inkomen van appellante vastgesteld. Er is uitgegaan van de netto winst van de onderneming (€ 8.134,66). De helft daarvan (€ 4.067,33) komt toe aan appellante. Op dat bedrag is de wettelijk voorgeschreven aftrek van 20% toegepast, zodat een bedrag van € 3.253,60 overblijft. Dat is het netto inkomen van appellante over het jaar 2017.
Appellante vindt dat de uitkomst van deze berekening niet reëel is. In het licht van wat zij naar voren heeft gebracht, is dat op zichzelf begrijpelijk. Maar dat betekent niet dat de berekening onjuist is. Het verschil tussen het vastgestelde netto inkomen en de realiteit die appellante ervaart, is een gevolg van keuzes die appellante zelf heeft gemaakt.
Toen de onderneming in 2007 werd opgestart, heeft appellante gekozen voor het zogenoemde factuurstelsel. Dit betekent dat facturen worden afgeboekt in het boekjaar dat ze zijn ontstaan. Deze boekwijze is sinds 2007 consequent toegepast. Er is geen reden om dat over het jaar 2017 anders te doen.
Appellante heeft er verder vanwege de hoge bijtelling voor gekozen om haar privé-auto niet op te nemen op de bedrijfsbalans. De kosten van het gebruik van deze auto voor de onderneming staan niet op de verlies- en winstrekening van de onderneming.
Deze keuzes pakken bij de definitieve vaststelling van de bijstand over het jaar 2017 voor appellante ongelukkig uit. Maar gezien het Bbz en de vaste rechtspraak daarover hoefde het dagelijks bestuur daarmee geen rekening te houden.
Appellante heeft nog gewezen op verschillende rapporten van het Instituut Midden- en Kleinbedrijf. Het rapport van 17 januari 2017 ziet op de periode waar het in deze zaak om gaat. Het bevat een oordeel over de levensvatbaarheid van de onderneming en het advies aan het dagelijks bestuur om een tijdelijke periodieke uitkering te verstrekken. Dit advies is opgevolgd. Uit dit rapport kan niet worden afgeleid dat appellante de uitkering niet hoeft terug te betalen als zij in het jaar 2017 meer heeft ontvangen dan de jaarnorm. Sterker nog, in het rapport staat de aanbeveling aan appellante om rekening te houden met een al dan niet gedeeltelijke terugbetaling van de bijstand. Het is aan het dagelijks bestuur om daarover te beslissen en dat heeft het gedaan.
Dit alles betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) K.H. Sanders

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1807. De in die uitspraak genoemde uitzondering doet zich in dit geval niet voor.