ECLI:NL:CRVB:2021:2548
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Definitieve vaststelling en terugvordering van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2018. De appellant, die sinds 2015 een eenmanszaak heeft waarin hij bier produceert en verkoopt, ontving bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in de vorm van een renteloze lening. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 13 december 2017 het recht op bijstand van de appellant over het boekjaar 2016 definitief vastgesteld en een bedrag van € 3.921,19 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat voor de berekening van het netto-inkomen volgens het Bbz 2004 niet kan worden uitgegaan van de fiscale keuze voor willekeurige afschrijving. Goed koopmansgebruik, zoals neergelegd in de Wet inkomstenbelasting, vereist dat maximaal 20% van de afschrijvingskosten jaarlijks kan worden afgeschreven. Het meerdere van 20% moet buiten beschouwing blijven. De appellant heeft in zijn aangifte over 2015 geen afschrijvingskosten opgevoerd, maar in 2016 wel, waarbij hij gebruik maakte van de regeling voor willekeurige afschrijving. De Raad stelt vast dat de uitlatingen van het Regionaal Bureau Zelfstandigen niet als bindend kunnen worden beschouwd, en dat de appellant geen recht kan ontlenen aan deze uitlatingen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.