Uitspraak
18 6555 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, geboren in 1982, ontving sinds 14 maart 2013 een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na een beoordeling dat zij arbeidsvermogen had, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had vanwege haar psychische en lichamelijke beperkingen, waaronder de ziekte van Crohn en PTSS.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante, ondanks haar beperkingen, niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv hadden aangetoond dat met de juiste behandeling en begeleiding de ontwikkeling van appellante niet uitgesloten was. De rechtbank had eerder de inschatting van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de medische beoordeling van appellante toereikend was. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de stellingen van appellante niet voldoende onderbouwd waren om de conclusie van het Uwv te weerleggen.
Daarnaast werd het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn was afgehandeld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.