ECLI:NL:CRVB:2021:2516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing IOAW-aanvraag en toekenning leenbijstand met betrekking tot persoonlijke omstandigheden en dwingendrechtelijke bepalingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor een IOAW-uitkering, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de dwingendrechtelijke voorwaarden. De Raad oordeelde dat de artikelen 2 en 5 van de IOAW geen ruimte bieden voor een belangenafweging of het buiten toepassing laten van de voorwaarden op grond van dringende redenen. De appellante had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zij niet beschikbaar was voor werk. Na de afwijzing van de IOAW-aanvraag werd haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ambtshalve behandeld, waarbij de bijstand in de vorm van een lening werd verstrekt. De Raad concludeerde dat de appellante op korte termijn over voldoende middelen zou beschikken om in haar noodzakelijke kosten te voorzien, gezien de verkoop van haar woning en de verwachte overwaarde. De rechtbank had de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.