ECLI:NL:CRVB:2021:2513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen van derden op bankrekening
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 30 oktober 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van meldingen dat appellant regelmatig bedragen van derden op zijn bankrekening ontving, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de bijschrijvingen van derden, met name van zijn moeder, als inkomsten moeten worden aangemerkt. Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis heeft daarop besloten de bijstand over de periode van 1 december 2017 tot en met 31 juli 2018 te herzien en de te veel betaalde bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 4.153,58.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte deze bedragen als inkomsten heeft aangemerkt. Hij stelt dat de bedragen die door zijn familie zijn overgemaakt, niet als inkomsten moeten worden gezien, maar als giften. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de bijschrijvingen van derden in beginsel als middelen in de zin van de PW moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet in aanmerking nemen van de door appellant ontvangen bedragen niet verantwoord is vanuit het oogpunt van bijstandverlening.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021.