ECLI:NL:CRVB:2021:2501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
20/1577 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als kok werkte, had zich op 18 oktober 2016 ziekgemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering op basis van de beoordeling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een bezwaarprocedure heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,26% en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat appellant zijn stellingen niet had onderbouwd met medische feiten. In hoger beroep stelde appellant dat hij recht had op een IVA-uitkering per einde wachttijd, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

20/1577 WIA
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 april 2020, 19/174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Partijen zijn als aangekondigd niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok voor 31,95 uur per week. Op
18 oktober 2016 heeft appellant zich ziekgemeld met fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2018 appellant met ingang van 16 oktober 2018 een
WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Tegen bestreden besluit 1 heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld. Gedurende de beroepsprocedure heeft het Uwv met het besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 16 oktober 2018 vastgesteld op 52,26% en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Aan het bestreden besluit 2 ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 november 2019 ten grondslag.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2021 appellant een IVA-uitkering toegekend vanaf 16 oktober 2020.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2 en het beroep, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geschied. Appellant heeft niet met medische feiten en gegevens zijn stelling onderbouwd dat met de opgestelde Functionele Mogelijheden Lijst (FML) zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant per 16 oktober 2018 door de verzekeringsartsen is overschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar het besluit van 26 juli 2021, te kennen gegeven dat hij zich thans op het standpunt stelt dat het Uwv hem per einde wachttijd een IVA-uitkering had moeten toekennen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Aan de orde is uitsluitend de vraag of appellant op de datum in geding, 16 oktober 2018, op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering.
4.3.
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellant heeft zijn standpunt dat hij op datum in geding, 16 oktober 2018, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was in het geheel niet onderbouwd. Zijn beroepsgrond dat hij per einde wachttijd recht heeft op een IVA-uitkering kan reeds om die reden niet leiden tot een ander oordeel. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden daarom onderschreven.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en F.M. Rijnbeek en P.J. Stolk
als leden, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) R. van der Heide