ECLI:NL:CRVB:2021:248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering en vaststelling eerste ziektedag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar deze was beëindigd op 14 januari 2017. Op 6 maart 2017 meldde zij zich ziek, maar het Uwv weigerde haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat zij pas op 1 maart 2017 arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Appellante was van mening dat zij eerder arbeidsongeschikt was en dat haar eerste ziektedag binnen de verzekerde periode viel.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat er geen bewijs was dat appellante eerder dan 6 maart 2017 ongeschikt was om te werken. In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de informatie van haar psychiater en een deskundige verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij al voor 14 januari 2017 arbeidsongeschikt was. De informatie van de psychiater en de deskundige leidde niet tot een ander oordeel, aangezien de verzekeringsarts had aangetoond dat appellante haar werk had kunnen verrichten ondanks haar psychische problemen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2021.