ECLI:NL:CRVB:2021:2479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/637 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een Indicatie banenafspraak en geschil over urenbeperking voor productiemedewerker

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om een Indicatie banenafspraak ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving tot 1 december 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft op 1 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, waarbij zij aangaf beperkt te zijn in het aantal uren dat zij kan werken. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de Indicatie bedoeld is voor mensen die begeleiding naar werk krijgen van de gemeente, terwijl appellante een WW-uitkering ontving en begeleiding kreeg van het Uwv. Na een aantal medische onderzoeken heeft het Uwv vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om de drempelfunctie van productiemedewerker voltijds te vervullen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat appellante geen recht heeft op een urenbeperking. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij met haar beperkingen niet in staat is om de functie van productiemedewerker uit te voeren en dat een urenbeperking noodzakelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de drempelfunctie van productiemedewerker voltijds te verrichten. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante niet gevolgd en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, het wettelijk minimumloon kan verdienen door het uitvoeren van de drempelfunctie.

Uitspraak

21 637 WBQA

Datum uitspraak: 7 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 december 2020, 19/3758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving tot 1 december 2018 van het Uwv een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante heeft met een door het Uwv op 1 februari 2019 ontvangen formulier bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak aangevraagd. Appellante heeft daarbij vermeld dat zij beperkt is qua aantal uren. Appellante heeft daartoe verwezen naar een psychodiagnostisch onderzoek van GGZ, waarin is vermeld dat bij appellante sprake is van ADHD, overwegend onoplettendheid type en kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het Uwv de aanvraag om een Indicatie banenafspraak afgewezen, omdat deze Indicatie voor mensen is die begeleiding naar werk krijgen van de gemeente en appellante een WW-uitkering heeft en die begeleiding krijgt van het Uwv. Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het Uwv de WWuitkering van appellante vanaf 1 december 2018 beëindigd. Appellante heeft daarna bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 februari 2019, omdat zij door het aanvaarden van een parttime baan vanaf 1 december 2018 geen recht meer heeft op een WW-uitkering en inmiddels begeleiding krijgt van de gemeente Tilburg.
1.2.
Appellante heeft vervolgens op 6 mei 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante in verband met ADHD, trekken van een borderline persoonlijkheidsheidsstoornis en rugklachten na een hernia psychische en lichamelijke belemmeringen heeft. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor het omgaan met stress en (tijds)druk, omgaan met veranderingen, het hanteren van conflicten en dragen. Deze beperkingen zullen volgens de verzekeringsarts meer dan zes maanden duren. De verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking. Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellante met inachtneming van de beperkingen in staat is om een zogeheten drempelfunctie uit te oefenen (de functie van productiemedewerker), waarmee zij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 februari 2019 heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een rapport van 6 maart 2020 heeft gereageerd op de in beroep overgelegde medische stukken. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien om aan de conclusies in de rapporten van de verzekeringsartsen te twijfelen. Uit die rapporten blijkt dat zij bekend waren met de klachten en beperkingen van appellante en dat zij deze bij de beoordeling hebben betrokken. Zo waren de verzekeringsartsen op de hoogte van de ADHD, de trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis en de rugklachten na een hernia en hebben zij in verband hiermee voor appellante meerdere beperkingen aangenomen. De stelling van appellante dat de verzekeringsartsen te weinig aandacht hebben besteed aan de problemen die zij ervaart in verband met tijdsbesef en planning, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitvoerige beschrijving van deze problemen in het rapport van de verzekeringsarts, niet gevolgd. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft het in het rapport van 6 maart 2020 ingenomen standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat noch de voorgeschreven medicatie, noch de in duur en frequentie beperkte afspraken bij de psycholoog, aanleiding zijn voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank heeft overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd waarom appellante, rekening houdend met haar beperkingen, de drempelfunctie van productiemedewerker kan vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij met haar beperkingen niet in staat is om de functie van productiemedewerker uit te voeren. Appellante heeft herhaald dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, onder andere omdat zij vanwege door ADHD veroorzaakt slecht tijdsbesef, veel tijd nodig heeft voor haar dagelijkse huishouden. Daarnaast is deze functie volgens appellante niet geschikt voor haar omdat zij een creatief persoon is, waarbij zij heeft gewezen op haar onderwijsniveau (HBO). Appellante heeft de verwachting uitgesproken dat als zij deze functie moet verrichten, zij net als in het jaar 2007 in een burnout zal geraken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraken van 6 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1837) en 10 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3214).
4.2.
In geschil is de vraag of voor appellante een urenbeperking geldt en zij met haar beperkingen in staat is – voltijds – de drempelfunctie van productiemedewerker uit te voeren.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat een urenbeperking voor appellante medisch gezien niet noodzakelijk is en appellante ook overigens in staat is de drempelfunctie van productiemedewerker voltijds te verrichten. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van de onderliggende problematiek geen energetische beperking heeft waarvoor structurele rustmomenten medisch noodzakelijk zijn. Appellante heeft een actief dagverhaal zonder structurele rustmomenten. Voor een urenbeperking op basis van verminderde beschikbaarheid of uit preventief oogpunt bestaat evenmin aanleiding. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven om de juistheid van dit standpunt in twijfel te trekken. Dat appellante naast haar parttime werk als postbezorger ook de zorg heeft voor haar huishouden en kinderen is geen omstandigheid die bij de beoordeling of appellante in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak kan worden meegewogen. Dat geldt evenzeer voor de stelling van appellante dat het werk van productiemedewerker voor haar niet creatief genoeg zou zijn. Van belang is of appellante met de bij haar vastgestelde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek in staat is tot het voltijds verrichten van een drempelfunctie.
4.4.
Omdat appellante in staat is om een drempelfunctie uit te voeren, wordt zij geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel