ECLI:NL:CRVB:2021:2479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een Indicatie banenafspraak en geschil over urenbeperking voor productiemedewerker
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om een Indicatie banenafspraak ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving tot 1 december 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft op 1 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, waarbij zij aangaf beperkt te zijn in het aantal uren dat zij kan werken. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de Indicatie bedoeld is voor mensen die begeleiding naar werk krijgen van de gemeente, terwijl appellante een WW-uitkering ontving en begeleiding kreeg van het Uwv. Na een aantal medische onderzoeken heeft het Uwv vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om de drempelfunctie van productiemedewerker voltijds te vervullen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat appellante geen recht heeft op een urenbeperking. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij met haar beperkingen niet in staat is om de functie van productiemedewerker uit te voeren en dat een urenbeperking noodzakelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de drempelfunctie van productiemedewerker voltijds te verrichten. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante niet gevolgd en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, het wettelijk minimumloon kan verdienen door het uitvoeren van de drempelfunctie.