ECLI:NL:CRVB:2021:2430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/866 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld op basis van medische geschiktheid en deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 13 juni 2016 ziek meldde met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 13 juli 2017, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het deskundigenrapport van dr. O. de Klerk, dat op 22 oktober 2019 was uitgebracht, zorgvuldig en consistent was en dat de conclusies van de deskundige geen aanleiding gaven om meer of andere beperkingen aan te nemen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het rapport van De Klerk volgde en dat de conclusies van het Uwv voldoende gemotiveerd waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De zaak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van medische geschiktheid voor arbeid en de rol van de rechter in het volgen van deze rapporten.

Uitspraak

20 866 ZW, 20/2072 ZW

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
21 januari 2020, 18/689 (aangevallen uitspraak 1) en 18/2065 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als junior commercieel administratief medewerkster voor 39,93 uur per week. Op 13 juni 2016 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 85,54% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 mei 2017 de ZWuitkering van appellante met ingang van 13 juli 2017 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van 15 januari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 17 januari 2018 van een arbeidskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Het Uwv heeft appellante na beëindiging van de ZW-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich vervolgens op 1 november 2017 per 17 oktober 2017 ziek gemeld. Appellante heeft het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht conform de FMLvan 25 april 2017 en haar daarom geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geduide functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 januari 2018 de ZW-uitkering van appellante per 17 januari 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 april 2018 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport 4 april 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft mede gelet op een in beroep door appellante overgelegd rapport van de psychiater J.K. van der Veer van DC Expertise Centrum aanleiding gezien om psychiater dr. O. de Klerk van Psyon als deskundige te benoemen om meer inzicht te krijgen in de
juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De deskundige De Klerk heeft op 22 oktober 2019 rapport uitgebracht.
2.2.
De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige De Klerk er vanuit gaat dat appellante op de datum in geding duidelijk beperkt is geweest op het item “overig” (het omgaan met stress, situaties die met drukte en hectiek gepaard gaan, situaties die chaotisch zijn, waarin tijdsdruk of een gebrek aan structuur is). Verder valt een lichte beperking op het item “uiten van eigen gevoelens” rond de datum in geding niet uit te sluiten volgens de deskundige. De deskundige gaat gelet op de gegeneraliseerde angststoornis verder uit van een lichte tot matige energetische beperking. De rechtbank heeft geoordeeld dat het rapport van De Klerk kan worden gevolgd. Het standpunt van appellante dat de rechtbank het rapport van Van der Veer als uitgangspunt moet nemen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Ook de stelling van appellante dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen heeft de rechtbank niet gevolgd. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd gemotiveerd op welke wijze met de energetische beperking van appellante rekening is gehouden. Op grond van het rapport van de deskundige heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de daaruit volgende conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat geen verdergaande beperkingen hoefden worden aangenomen. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de in het bestreden besluit voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
2.3.
De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellante terecht met ingang van 17 januari 2018 weer in staat geacht tot het vervullen van ten minste één van de in het kader van de EZWb geduide functies. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de in het kader van de EZWb voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat zij niet in staat is de in het kader van de EZWb geduide functies te vervullen. Appellante kan zich niet vinden in de conclusies van De Klerk. Het dagverhaal waarnaar De Klerk in zijn rapport verwijst is het dagverhaal rond 7 oktober 2019 en niet het dagverhaal per 13 juli 2017 en 17 januari 2018, dat wezenlijk anders is. Het onderzoek dat appellante zelf heeft laten verrichten door Van der Veer op 5 en 23 april 2018 ligt veel dichter bij de datum in geding. Daarnaast is appellante van mening dat een urenbeperking dient te worden aangenomen omdat uit het rapport van De Klerk naar voren komt dat er significante energetische klachten waren en dat er sprake is van een lichte tot matige energetische beperking. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft appellante rapporten van 27 januari 2021 en 7 juni 2021 van verzekeringsarts drs. R.A. Hollander van DC Expertise Centrum overgelegd. Volgens appellante blijkt uit deze rapporten dat verdergaande beperkingen hadden dienen te worden aangenomen in de FML van 25 april 2017. Zo is onder meer sprake van een verhoogde recuperatie functie en is appellante aangewezen op vaste, bekende werkwijzen en kan zij geen werkzaamheden met een hoog handelingstempo verrichten alsmede cognitieve werkzaamheden met een grote mate van verantwoordelijkheid. Daarnaast is zij beperkt ten aanzien van het uiten van de eigen gevoelens en aangewezen op werk
waarin meestal weinig contact of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is en werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden. Ook is ten onrechte geen beperking aangenomen ten aanzien van het frequent hanteren van zware lasten. Bovendien blijkt uit de rapporten van Hollander een urenbeperking van gemiddeld maximaal 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapport van 1 april 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.1.2.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank de beroepen van appellante terecht ongegrond heeft verklaard. In geschil is de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellante met ingang van 13 juli 2017 heeft beëindigd en of het Uwv terecht het ziekengeld van appellante met ingang van 17 januari 2018 heeft beëindigd.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Voor een overtuigende motivering is vereist dat het deskundigenrapport blijk geeft
van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2902).
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van dit in vaste rechtspraak besloten liggende uitgangspunt. Het deskundigenrapport van 22 oktober 2019 van De Klerk geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het rapport is inzichtelijk en consistent. Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Hollander van 27 januari 2021 vormt evenmin aanleiding de bevindingen van De Klerk niet te volgen. Hollander trekt de diagnoses zoals die zijn gesteld door De Klerk in twijfel, maar baseert zijn conclusies op de bevindigen van Van der Veer. De deskundige, die nu juist is ingeschakeld vanwege de tegenstrijdige inzichten van eerdere experts, heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de opvattingen van psychiater Van der Veer, in zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport heeft de deskundige de diagnoses van Van der Veer besproken en onderbouwd weerlegd. De bezwaren van appellante tegen het rapport van De Klerk geven ook geen aanleiding het rapport van de deskundige niet te volgen. Daarbij wordt overwogen dat het dagverhaal slechts een van de onderdelen is van de beoordeling van de belastbaarheid en dat uit het rapport van De Klerk niet blijk dat dit onderdeel van doorslaggevend belang is geweest.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de conclusies van De Klerk geen aanleiding geven voor het oordeel dat met de FML van 25 april 2017 onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de beperkingen van appellante op 13 juli 2017 en 17 januari 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de conclusies van de deskundige geen aanleiding geven om meer of andere beperkingen aan te nemen. De stelling van appellante onder verwijzing naar het rapport van Hollander dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen, wordt niet gevolgd. De Klerk heeft vastgesteld dat er sprake is van een lichte tot matige energetische beperking. Op grond hiervan is niet aannemelijk dat appellante op de data in geding maximaal twee uur aaneen kon werken zoals door Hollander is gesteld. Evenmin heeft De Klerk bij appellante een verhoogde recuperatie functie vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder overtuigend beargumenteerd dat door appellante te beperken ten aanzien van stresssituaties, haar alleen arbeid met een afgebakende deeltaak toe te staan en door haar geen mentaal belastende taken te laten uitvoeren, voldoende rekening wordt gehouden met haar energetische beperkingen. Ook bestaat geen grond voor het aannemen van andere beperkingen zoals Hollander heeft geconcludeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht vastgesteld dat appellant geen aandoeningen of stoornissen heeft die daartoe aanleiding geven.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 25 april 2017 opgenomen beperkingen, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de beoordeling voor het recht op ziekengeld ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn, zowel met ingang van 13 juli 2017 als met ingang van 17 januari 2018.
4.7.
De Raad ziet gelet op het voorgaande geen reden om over te gaan tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige zoals door appellante is verzocht.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L. Winters