ECLI:NL:CRVB:2021:2429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/2658 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante, geboren in 1978, had in 2018 een aanvraag ingediend voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen, maar het Uwv wees deze aanvraag af omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat het beoordelingskader wordt gevormd door de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, een herhaling zijn van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante onvoldoende medische gegevens heeft ingediend die haar arbeidsongeschiktheid op zeventien- of achttienjarige leeftijd onderbouwen. De Raad wijst erop dat het risico van het tijdsverloop voor rekening van appellante komt, en dat de in hoger beroep ingediende medische gegevens ook al in beroep aanwezig waren. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20.2658 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 juli 2020, 19/1784 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 september 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.H.L. Quah, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van (video)bellen op 19 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Quah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft met een door het Uwv op 29 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij haar aanvraag heeft appellante een verslag van een psychologisch onderzoek van een GZpsycholoog/psychotherapeut van 14 december 2017 gevoegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 28 november 2018 heeft het Uwv de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldoet.
1.2.
Bij besluit van 18 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 28 november 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2019, ten grondslag gelegd dat er geen medische gegevens zijn om de aard en omvang van de arbeidsbeperkingen van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd (1995/1996) te kunnen vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellante dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), omdat appellante geboren is voor 1 januari 1980. Verder is sprake van een zogenoemde laattijdige aanvraag. Bij een laattijdige aanvraag komt de omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, voor rekening van degene die de late aanvraag doet. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de periode in geding voldeed aan de gestelde voorwaarden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van het verslag van het psychologisch onderzoek van 14 december 2017 overwogen dat de belastbaarheid van appellante in 2017 niet zonder meer gold op de zeventien- en achttienjarige leeftijd. Ten aanzien van het door appellante in bezwaar ingebrachte rapport van 6 september 1988 van een klinisch pedagoge heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat dit geen blijk geeft van in de toekomst te verwachten gezondheidsproblemen. Ten aanzien van de in beroep ingediende medische stukken, betrekking hebbend op de periode 2003 tot en met 2010, en dus meerdere jaren na de datum in geding, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat hieruit niet blijkt van duidelijke medische afwijkingen. Voor zover al sprake zou zijn van objectiveerbare medische beperkingen in die periode dan kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de stukken niet worden afgeleid dat hiervan ook al sprake was op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft de aanvraag van appellante naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden afgewezen. Gelet hierop hoeft de beroepsgrond van appellante, dat sprake is van een bijzonder geval waardoor zij recht heeft op een uitkering met terugwerkende kracht vanaf haar achttiende levensjaar, geen verdere bespreking.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij op haar zeventiende verjaardag (of eventueel later als student) arbeidsbeperkingen kende en dat zij recht heeft op een uitkering op grond van de AAW. Appellante heeft gesteld dat haar klachten en beperkingen niet c.q. onvoldoende in het verzekeringsgeneeskundige rapport zijn weergegeven. Ze heeft een lager IQ, er is sprake van een hechtingsstoornis waardoor ze PTSS heeft ontwikkeld, een scoliose in haar onderrug en appellante heeft sinds haar kinderjaren CVS. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt de in beroep ingebrachte informatie opnieuw ingediend. Ook heeft appellante herhaald dat zij recht heeft op een uitkering met terugwerkende kracht vanaf haar zeventiende- en achttiende leeftijd. Pas op een latere leeftijd is bij appellante een duidelijk inzicht ontstaan in de ernst van haar aandoening en de consequenties daarvan voor haar (on)vermogen om met arbeid inkomen te genereren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat appellante in hoger beroep dezelfde medische informatie heeft ingediend als in beroep en verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2019 dat is uitgebracht in de beroepsfase. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie besproken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat het beoordelingskader wordt gevormd door de AAW. Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 6 en 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding voldeed aan de gestelde voorwaarden. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de in hoger beroep ingediende medische gegevens ook in beroep in het dossier aanwezig waren en de verzekeringsarts bezwaar en beroep al in beroep gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat deze informatie geen betrekking heeft op de van belang zijnde periode. Uit deze informatie kan, evenmin als uit de in bezwaar in het dossier aanwezige informatie van de psycholoog en de klinisch pedagoge, worden afgeleid dat appellante in de van belang zijnde periode arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in het geheel geen medisch objectiveerbare gegevens ingebracht die zien op haar medische situatie en daaruit voortvloeiende beperking op haar zeventien- of achttienjarige leeftijd. Dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen komt, gelet op vaste rechtspraak (zie naast de door de rechtbank genoemde uitspraak bijvoorbeeld meer recent de uitspraak van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356), voor risico van appellante.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.L.K. Dagmar