ECLI:NL:CRVB:2021:2383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na beëindiging uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant had zich op 4 maart 2016 ziek gemeld met darmklachten en knieklachten, en zijn dienstverband was per 30 april 2016 beëindigd. Het Uwv had appellant in januari 2018 medegedeeld dat hij geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hij nieuwe medische informatie toe, waaruit zou blijken dat zijn gezondheidssituatie verslechterd was. De Raad oordeelde echter dat appellant geen medische gegevens had overgelegd die aantoonden dat zijn toestand op de datum in geding, 10 februari 2018, al verslechterd was. De verzekeringsarts had in eerdere rapportages vastgesteld dat er op die datum geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.