ECLI:NL:CRVB:2021:2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21/354 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de selectieprocedure van een sollicitant bij de politie en de motivering van de korpschef

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de afwijzing van een sollicitatie van appellant naar de functie van [functie 3]. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de selectieprocedure niet conform het eigen wervings- en selectiebeleid van de politie heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet leidt tot benadeling van appellant. De Raad stelt vast dat de selectiecommissie bestond uit personen die inzicht hadden in de functie-eisen en dat alle kandidaten op gelijke en transparante wijze zijn beoordeeld. Appellant had de laagste score van de zeven kandidaten en er waren meerdere kandidaten met een hogere score. De Raad concludeert dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vacaturehouder niet als voorzitter van de selectiecommissie is benoemd, maar dat dit niet afdoet aan de zorgvuldigheid van de procedure. De Raad past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, waardoor de korpschef in de proceskosten van appellant wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 23 september 2021.

Uitspraak

21.354 AW

Datum uitspraak: 23 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2020, 20/1528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. de Klein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové en [X] , LLB EMTP.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is formeel werkzaam in de functie van [naam functie 1] ( [functie 1] ). Sinds maart 2018 geeft hij uitvoering aan de werkzaamheden van [naam functie 2] ( [functie 2] ).
1.2.
Op 26 augustus 2019 is de vacature voor de functie van [naam functie 3] ( [functie 3] ) opengesteld. Op 22 september 2019 heeft appellant gesolliciteerd naar deze functie. De selectiecommissie bestond uit de heer [X] , voorzitter van de selectiecommissie en [afdeling 1] , mevrouw [Y] , toezichthouder [functie 2] bij het [onderdeel] en mevrouw [Z] , bedrijfsvoeringsspecialist E bij de [afdeling 2] . Er hebben 15 kandidaten naar de functie gesolliciteerd. Vervolgens heeft een briefselectie plaatsgevonden, waarbij acht kandidaten, waaronder appellant, zijn uitgenodigd voor een selectiegesprek. Eén van de sollicitanten heeft zijn sollicitatie ingetrokken.
1.3.
Op 14 oktober 2019 hebben de selectiegesprekken plaatsgevonden. De selectiecommissie gebruikte hierbij een vragenlijst met onderwerpen op het gebied van motivatie, competenties en werkstijl. Deze onderwerpen waren verder ingedeeld in rubrieken. Om eenduidigheid in de gesprekken te bewerkstelligen, vormde de vragenlijst een leidraad voor de gesprekken. Direct na afloop van een gesprek gaf ieder individueel lid van de selectiecommissie de kandidaat per rubriek een score van een tot en met vijf. Appellant heeft de laagste totaal score behaald. De voorzitter van de selectiecommissie heeft appellant op 21 oktober 2019 telefonisch uitgenodigd voor een gesprek op 22 oktober 2019. Tijdens dit gesprek heeft hij de uitkomsten van het selectiegesprek met appellant besproken en heeft hij appellant medegedeeld dat hij niet wordt voorgedragen voor de functie.
1.4.
Bij e-mailbericht van 30 oktober 2019 heeft de korpschef de afwijzing van de sollicitatie van appellant naar de functie van [functie 3] schriftelijk bevestigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft de korpschef vermeld dat het besluit van 30 oktober 2019 onvoldoende is gemotiveerd. De korpschef heeft de afwijzing van de sollicitatie nader gemotiveerd. Dat het selectieteam niet is samengesteld conform wat het Werving- & selectiebeleid politie voorschrijft, komt doordat het een nieuw op te bouwen team betrof waarin nog geen medewerkers werkzaam waren ten tijde van de selectieprocedure behoudens in de functie [functie 4] , waarop de heer [X] was geplaatst. Ook de andere twee leden van de selectiecommissie zijn welbewust gekozen. De korpschef ziet geen aanknopingspunten voor de bewering van appellant dat de voorzitter van de selectiecommissie vooringenomen zou zijn ten opzichte van appellant. Tot slot stelt de korpschef dat er ten tijde van de sollicitatie van appellant geen sprake was van overbezetting van zijn team.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.1.
Appellant betoogt dat de korpschef zich niet aan zijn eigen werving- en selectiebeleid heeft gehouden waar het betreft de samenstelling van de selectiecommissie en de voorrangspositie van kandidaten die afkomstig zijn uit een zogeheten overbezette functie, waardoor de selectieprocedure onzorgvuldig is verlopen en appellant is benadeeld.
4.2.2.
De Raad volgt appellant in zijn betoog dat de selectieprocedure niet conform het eigen werving- en selectiebeleid van de politie heeft plaatsgevonden. Deels acht de Raad dit verklaarbaar vanuit de door de korpschef gegeven motivering dat sprake was van een nieuw te vormen team. Hoewel uit de stukken blijkt dat de vacaturehouder nauw betrokken is geweest bij de gehele selectieprocedure, neemt dit niet weg dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vacaturehouder niet als voorzitter van de selectiecommissie is benoemd. De Raad is echter van oordeel dat het meest van belang is dat de selectiecommissie bestond uit personen die inzicht hebben in de aard en wijze van uitoefening van de functie. Daaraan is voldaan. Daar komt bij dat alle kandidaten op gelijke en transparante wijze zoals in 1.3 beschreven, zijn beoordeeld tijdens de selectiegesprekken. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellant dat de voorzitter van de selectiecommissie, vooringenomen is geweest.
4.2.3.
De door de korpschef gedurende deze procedure gegeven wisselende motivering of appellant al dan niet een overbezette functie had, heeft geenszins bijgedragen aan een zorgvuldig besluitvormingsproces. Ook heeft appellant er op gewezen dat de sollicitant die is benoemd in de functie niet uit een overbezette functie kwam. Om de navolgende redenen kan appellant dit in deze procedure niet baten. Tijdens de zitting heeft de korpschef bevestigd dat geen rekening is gehouden met de vraag of de kandidaten uit een overbezette functie kwamen. De Raad volgt de korpschef dat dit voor appellant geen verschil maakt, omdat ook als hier wel rekening mee was gehouden, appellant niet was voorgedragen, aangezien er meer kandidaten met een hogere score dan die van appellant uit een overbezette functie kwamen. Immers niet in geschil is dat appellant de laagste score van de zeven kandidaten had en dat er meerdere kandidaten een overbezette functie hadden.
4.3.
Uit 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat aannemelijk is dat appellant niet is benadeeld. De Raad ziet daarom aanleiding om voor zover sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om de korpschef te veroordelen in de (proces)kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, € 1.496,- in beroep en € 1.496,- in hoger beroep, in totaal € 4.060,- voor verleende rechtsbijstand. Ook dient de korpschef het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.060,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 448,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.E. van Donk