ECLI:NL:CRVB:2021:2301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
20/1650 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wlz-zorg op basis van medische adviezen en zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellante, die vrijwel volledig blind is en lijdt aan diverse somatische aandoeningen, had op 30 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor Wlz-zorg. Het CIZ had deze aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen die concludeerden dat de zorgbehoefte van appellante niet blijvend was. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellante geen overtuigende medische stukken heeft overgelegd die de conclusies van de medisch adviseurs in twijfel trekken. De Raad oordeelde dat de medisch adviseurs zich terecht hebben gebaseerd op informatie van de huisarts en dat de psychische klachten van appellante, die recent zijn behandeld, niet voldoende onderbouwd zijn om een blijvende zorgbehoefte aan te nemen. De Raad concludeert dat de aanvraag voor Wlz-zorg terecht is afgewezen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen in het vaststellen van zorgbehoeften en de rol van de huisarts in het verstrekken van relevante informatie. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.1650 WLZ

Datum uitspraak: 15 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 april 2020, 19/1113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021. Namens appellante is mr. Kaya verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is vrijwel volledig blind en heeft diverse somatische aandoeningen.
1.2.
Appellante heeft op 30 augustus 2018 een aanvraag gedaan voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.3.
Bij besluit van 26 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2019, heeft CIZ de aanvraag onder verwijzing naar de medische adviezen van 22 november 2018, 27 maart 2019 en 6 mei 2019 afgewezen. In de medische adviezen is – samengevat – vastgesteld dat appellante bekend is met ernstige visusklachten en dat zij lijdt aan polyartrose, chronische rug-, nek- en schouderklachten, hypertensie en incontinentie. Daarnaast is sprake van depressieve klachten. Het eigen regievermogen van appellante is recent fors afgenomen. De grondslag zintuiglijke handicap (visueel) kan worden gesteld vanwege de visusproblemen. De grondslag somatiek is aan de orde vanwege de somatische klachten. De combinatie van de somatische, visuele en psychische problematiek bepaalt de huidige intensieve zorgbehoefte van appellante. Momenteel kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze zorgbehoefte blijvend van aard is. Appellante is nog in behandeling voor haar psychische klachten. Niet uitgesloten is dat hierdoor een vermindering van haar klachten zal optreden, waardoor haar functioneren verbetert en een afname van de zorgbehoefte te verwachten is. Dit geldt ook voor behandeling van de beperkingen door de visusproblemen. De grondslagen zintuiglijke handicap en somatiek leiden op zichzelf bezien niet tot een medische noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat appellante in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische adviezen deugdelijk, inzichtelijk en concludent is gemotiveerd dat appellante niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg. De medisch adviseurs hebben zich mogen baseren op de medische informatie van de huisarts waarin staat dat appellante psychische klachten heeft en dat hiervoor behandeling is gestart. Appellante heeft geen toestemming gegeven voor het opvragen van verdere medische informatie van haar behandelende artsen. De medisch adviseurs hebben overwogen dat de psychische klachten naast de visusklachten een rol spelen in het fors afgenomen regievermogen van appellante. Door middel van adequate behandeling, aangepast aan de mogelijkheden van appellante, is het niet uitgesloten dat vermindering van die psychische klachten zal optreden, waardoor verbetering in haar functioneren en afname van de begeleidings- en verzorgingsbehoefte is te verwachten. Ook loopt er nog een behandeling bij Bartiméus voor het omgaan met de visusproblemen. CIZ heeft zich op basis van de medische adviezen dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de blijvendheid van de zorgbehoefte van appellante niet vaststaat.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat haar zorgbehoefte wordt veroorzaakt door de somatische en zintuiglijke klachten en beperkingen. Deze staan volgens appellante op de voorgrond. Hierdoor is sprake van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat een verzekerde recht heeft op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 30 augustus 2018 tot en met 17 mei 2019.
4.3.
De medisch adviseurs hebben alle beschikbare medische informatie van appellante in de beoordeling betrokken. Uit deze medische informatie komt naar voren dat appellante ernstige visusproblemen heeft die recent zijn verergerd. Ook is sprake van een aantal somatische aandoeningen. Er wordt een tekort aan zelfredzaamheid gesignaleerd. In antwoord op vragen van de medisch adviseurs van CIZ heeft de huisarts in een brief van 20 november 2018 geschreven dat appellante chronische depressieve klachten heeft en altijd depressief is geweest. Psychologische behandeling is recent gestart bij PsyM. De klachten zijn vrij complex en langdurig en appellante is in de beginfase van de behandeling. De huisarts verwacht dat een langdurige behandeling nodig zal zijn. In eerdere brieven van de huisarts van 5 september 2018 en 17 oktober 2018 is ook vermeld dat appellante depressieve klachten heeft en dat zij zichzelf verwaarloost. Verder is bij de adviezen een brief van 4 oktober 2018 van maatschappelijk werker C. Woudstra van Bartiméus betrokken waarin is vermeld dat appellante al enkele jaren met depressieve klachten kampt en dat door het recente wegvallen van de visus deze klachten zijn verergerd. Tot slot is ook in de aanvraag van appellante van 30 augustus 2018 en het hierbij gevoegde zorgplan van 17 januari 2018 melding gemaakt van de depressieve klachten van appellante. De medisch adviseurs hebben op basis van de medische informatie onder meer geconcludeerd dat appellante psychische klachten heeft die van invloed zijn op de zorgbehoefte van appellante en dat de blijvendheid van de zorgbehoefte vanwege behandeling van de psychische klachten niet vaststaat.
4.4.
De Raad is van oordeel dat de medische adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Appellante heeft geen (medische) stukken overgelegd waarmee is onderbouwd dat de medisch adviseurs de medische situatie van appellante onjuist hebben ingeschat of die maken dat moet worden getwijfeld aan de conclusies van de medisch adviseurs over de psychische klachten van appellante in relatie tot de blijvendheid van de zorgbehoefte. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de medisch adviseurs zich niet mede op de informatie van de huisarts mochten baseren op het punt van de depressieve klachten. Appellante heeft ook niet met (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de zintuiglijke en somatische beperkingen van appellante op de voorgrond zouden staan. Dit standpunt vindt ook geen steun in het indicatierapport van de wijkverpleegkundige van 30 december 2019 en de ergotherapeutische adviesrapportage van 15 juni 2020, waarnaar zij heeft verwezen. Deze rapportages gaan immers over een latere periode dan de periode die hier in geding is. Appellante heeft dan ook onvoldoende twijfel gezaaid over de juistheid van de medische adviezen. CIZ heeft de adviezen aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en de aanvraag van appellante om Wlz-zorg terecht afgewezen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en E.J. Otten en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.