ECLI:NL:CRVB:2021:2300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
20/2476 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging financiële tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die lijdt aan mobiliteitsbeperkingen door psychiatrische problematiek en luchtwegklachten, had een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze tegemoetkoming werd door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht beëindigd na een heronderzoek, waarbij werd vastgesteld dat de appellant gebruik kon maken van individueel regiotaxivervoer. Het college baseerde zijn besluit op een advies van Argonaut, waarin werd geconcludeerd dat de appellant in staat was om te reizen met de regiotaxi.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat het gedeeltelijk was gedaan door een arts in opleiding tot verzekeringsarts. De Raad oordeelde echter dat het advies van Argonaut zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid ervan te twijfelen. De Raad bevestigde dat de appellant, ondanks zijn problemen met wachten en prikkels, gebruik kon maken van de regiotaxi en dat de beëindiging van de financiële tegemoetkoming terecht was.

De Raad concludeerde dat het college het advies van Argonaut op juiste wijze had gebruikt en dat er geen noodzaak was voor een gewenningsperiode bij de beëindiging van de tegemoetkoming, aangezien de appellant aanvankelijk niet had meegewerkt aan het heronderzoek. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 2476 WMO15

Datum uitspraak: 15 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2020, 19/5294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Chahid.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1977, is onder meer bekend met mobiliteitsbeperkingen als gevolg van psychiatrische problematiek. Ook heeft appellant luchtwegklachten. Bij besluit van 7 juni 2012 heeft het college aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) met ingang van 12 april 2012 een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten toegekend. In het advies van 3 juni 2012 van L. van Wezel, ergonomisch adviseur bij Scio Consult, dat ten grondslag ligt aan dat besluit, is geconcludeerd dat, samengevat, appellant door zijn beperkingen geen gebruik kan maken van regiotaxivervoer, dat individueel regiotaxivervoer een mogelijkheid zou kunnen zijn, maar niet in het pakket zit en dat daarom een vervoerskostenvergoeding het best compenserend is. Appellant gebruikt deze vergoeding voor vervoer met een reguliere taxi.
1.2.
Het college is in februari 2019 een heronderzoek gestart naar de noodzaak van de voortzetting van de in 1.1 genoemde financiële tegemoetkoming. Het college wil onderzoeken of appellant gebruik kan maken van individueel regiotaxivervoer dat inmiddels beschikbaar is geworden. Appellant heeft laten weten dat hij niet wil meewerken aan dit heronderzoek.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft het college de in 1.1 genoemde financiële tegemoetkoming met ingang van die datum beëindigd, omdat appellant niet wil meewerken aan het heronderzoek.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Tijdens de bezwaarprocedure is hij alsnog akkoord gegaan met het heronderzoek. Arts in opleiding tot verzekeringsarts M. Nemutlu en verzekeringsarts L. ten Hove, beiden werkzaam bij Argonaut, hebben dit heronderzoek verricht en daarvan verslag gedaan op 27 augustus 2019, aangevuld op 15 oktober 2019.
1.5.
Bij besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 28 februari 2019 gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het college op grond van het overgangsrecht in artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een onder de Wmo toegekende voorziening kan intrekken of wijzigen indien de bij of krachtens de Wmo 2015 gestelde regels daartoe aanleiding geven. Het college heeft zich onder verwijzing naar artikel 2.3.5, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2019 (Verordening 2019) en de onder 1.4 genoemde adviezen van Argonaut op het standpunt gesteld dat appellant in staat is om te reizen met de individuele regiotaxi, zodat appellant niet langer is aangewezen op een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en dat deze terecht is beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarover heeft zij het volgende overwogen. Het college heeft het bestreden besluit mogen baseren op het advies van Argonaut. Het advies is zorgvuldig tot stand gekomen en er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid ervan. Omdat uit het advies volgt dat appellant in staat kan worden geacht om te reizen met de individuele regiotaxi, heeft het college de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten mogen beëindigen. Daarbij was een gewenningsperiode niet nodig volgens de rechtbank.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het bestreden besluit heeft mogen baseren op het advies van Argonaut en de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten heeft mogen beëindigen. Er is geen sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Het onderzoek is namelijk niet verricht door een bevoegde arts, maar door een arts in opleiding tot verzekeringsarts. Dat het onderzoek vervolgens is afgerond door een bevoegde arts die verzekeringsarts is, maakt dit niet anders, ook omdat zij appellant alleen telefonisch heeft gesproken. Was wel sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, dan was geconstateerd dat individueel regiotaxivervoer geen passend en adequaat alternatief is voor appellant. De wachttijd en onzekerheid over aankomst- en vertrektijd bij individueel regiotaxivervoer leiden bij appellant door zijn psychiatrische problematiek tot stress, paniek en angst. Ook overigens loopt appellant tegen problemen aan bij het wachten. Appellant kan door zijn luchtwegklachten bij regen en/of mist niet in de buitenlucht wachten en hij kan door zijn psychiatrische problematiek niet in kleine en/of afgesloten ruimtes wachten. Ten slotte heeft het college ten onrechte geen gewenningsperiode gehanteerd bij de beëindiging van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft het advies van Argonaut van 27 augustus 2019, aangevuld op 15 oktober 2019, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Arts in opleiding tot verzekeringsarts Nemutlu heeft appellant gezien en gesproken op een spreekuur en heeft van zijn bevindingen aantekeningen gemaakt. Ook heeft Nemutlu informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. Vervolgens heeft verzekeringsarts Ten Hove het onderzoek overgenomen. Nemutlu kon in verband met de afronding van zijn opleiding tot verzekeringsarts tijdelijk niet zijn gewone werk uitvoeren. Ten Hove heeft het dossier bestudeerd, waaronder de opgevraagde en meegezonden informatie van de huisarts en psychiater van appellant. Ook heeft Ten Hove appellant telefonisch gesproken. Ten Hove heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Appellant heeft door zijn psychiatrische problematiek moeite met groepen mensen. Die groepen mensen geven appellant prikkels. Appellant zegt ook prikkels te hebben als hij moet wachten. Een verhoogde prikkelgevoeligheid en een verlaagde frustratietolerantie zijn aannemelijk. Appellant kan gebruikmaken van de regiotaxi op basis van individueel vervoer. Individueel vervoer houdt in dat er onderweg geen drukte is. Verder heeft appellant geen medische aandoening die maakt dat hij niet kan wachten op de regiotaxi. Appellant kan zelf een plek uitzoeken waar hij kan worden afgezet en opgehaald en kan daarbij kiezen voor een plek waar relatief weinig mensen zijn, aldus Ten Hove.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het bestreden besluit heeft mogen baseren op het advies van Argonaut. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat het advies niet concludent of anderszins onjuist is. De omstandigheid dat dit onderzoek gedeeltelijk is uitgevoerd door een arts in opleiding tot verzekeringsarts maakt niet dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Niet valt in te zien waarom dit deel van het onderzoek niet kon worden verricht door een basisarts, maar moest worden verricht door een verzekeringsarts. Verder is in het advies van Argonaut uitdrukkelijk en consistent rekening gehouden met de problemen die appellant kan ervaren als hij moet wachten, waaronder zijn verhoogde prikkelgevoeligheid en verlaagde frustratietolerantie. Net als in beroep heeft appellant in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusie in het advies van Argonaut dat appellant ondanks die problemen gebruik kan maken van individueel regiotaxivervoer. Voorafgaand aan het heronderzoek heeft appellant te kennen gegeven dat zijn vervoersbehoefte bestaat uit het bezoeken van ziekenhuis, artsen, winkels en sociale contacten. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat appellant op die plekken niet op een rustige en ook verder voor hem geschikte plek buiten of zo nodig binnen zal kunnen wachten op de regiotaxi. Omdat uit het advies van Argonaut volgt dat appellant gebruik kan maken van individueel regiotaxivervoer heeft het college onder verwijzing naar artikel 2.3.5, eerste lid, van de Verordening 2019 de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten mogen beëindigen.
4.3.
De beroepsgrond dat het college ten onrechte geen gewenningsperiode heeft gehanteerd bij de beëindiging van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten slaagt niet. Daarvoor is van belang dat de financiële tegemoetkoming aanvankelijk is beëindigd omdat appellant niet wilde meewerken aan het heronderzoek en dat appellant is gewaarschuwd wat de gevolgen zijn als hij niet wil meewerken. Alleen al daarom is een gewenningsperiode in dit geval niet op haar plaats.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en E.J. Otten en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.