ECLI:NL:CRVB:2021:2287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Boete opgelegd voor het niet melden van een gezamenlijke huishouding en de beoordeling van verwijtbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een boete die is opgelegd aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Stein voor het niet melden van een gezamenlijke huishouding met X over de periode van april 2015 tot en met februari 2017. Het college stelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze gezamenlijke huishouding niet tijdig te melden. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat X tot november 2016 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De verbruiksgegevens van water, elektra en gas en de verklaringen van buurtbewoners waren niet eenduidig en konden niet als bewijs dienen voor de gezamenlijke huishouding in die periode. Wel is vastgesteld dat appellante van november 2016 tot en met februari 2017 een gezamenlijke huishouding voerde met X. De Raad oordeelde dat het college bij de boeteoplegging is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en dat de hoogte van de opgelegde boete niet werd beïnvloed door het lagere benadelingsbedrag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van gronden.