ECLI:NL:CRVB:2021:2277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
20/2617 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewetuitkering en medische situatie

In deze zaak heeft verzoeker, die een Ziektewetuitkering ontving, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 januari 2020. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 18 december 2016. Verzoeker stelt dat de eerdere uitspraak niet correct is, omdat zijn medische situatie niet goed is weergegeven en dat er nieuwe feiten zijn die een andere uitkomst zouden kunnen rechtvaardigen. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 heeft verzoeker zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was via beeldbellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van feiten die voor de eerdere uitspraak onbekend waren. De Raad concludeert dat de argumenten van verzoeker, waaronder zijn medische klachten en de indicatie banenafspraak, reeds in de eerdere beoordeling zijn meegenomen en derhalve niet tot herziening kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, met de beslissing dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met B.V.K. de Louw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 september 2021.

Uitspraak

20 2617 ZW

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
30 januari 2020, 18/3218
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 januari 2020.
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. R.L.G.J. Eikelboom. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 november 2016 heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van verzoeker met
ingang van 18 december 2016 beëindigd. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Het beroep dat verzoeker tegen het besluit van 13 april 2017 heeft ingesteld, heeft de
rechtbank Limburg bij uitspraken van 2 mei 2018, 17/1354, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:218), waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.1.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift naar voren gebracht dat ten onrechte is overwogen dat de hydrocephalus het gevolg is van een laaggradig glioom in zijn hoofd. De hydrocephalus kan er al lang gezeten hebben net als het glioom in zijn hoofd, zonder dan hij daar last van heeft gehad. Het glioom zit op de hersenstam en neemt ruimte in van het vochtafvoersysteem in zijn hoofd. Met een chirurgische ingreep is de doorgang tussen de hersenkamers vergroot, waardoor hij controleverlies heeft en waarvoor hij in het dagelijks leven incontinentiemateriaal gebruikt. Verzoeker heeft tevens verwezen naar zijn evenwichtsstoornis, trillen, loopproblematiek, gemis aan spierkracht en pijnklachten. Verzoeker acht de theoretische functieselectie niet realistisch en de conclusie, dat zijn verdienvermogen meer dan 65% bedraagt, onaannemelijk.
2.2.
Ter zitting heeft verzoeker verder aangevoerd dat de uitspraak van 30 januari 2020 geen reflectie is van wat tijdens de zitting van 19 december 2019 is besproken. Ook herkent verzoeker het proces-verbaal van de zitting niet, omdat het tijdens de zitting over zijn medische situatie en zijn verdienvermogen in relatie tot het maatmanloon ging. Verzoeker heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Voor hem betekent dit dat op basis van zijn medische problematiek in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij de geselecteerde functies gaat verrichten. Volgens verzoeker zou een werkgever hem ook niet willen aannemen, omdat zijn incontinentieproblematiek problemen op de werkvloer zal geven. Onder verwijzing naar een indicatie banenafspraak, die het Uwv in 2019 in het kader van de Wet Wajong heeft afgegeven, heeft verzoeker gesteld dat zijn verdienvermogen een stuk achteruit is gegaan. Tot slot heeft verzoeker aantekeningen overgelegd, waarin hij heeft aangevoerd dat zich na de uitspraak nieuwe feiten hebben voorgedaan, welke als zij bekend waren geweest, tot een andere uitkomst zouden hebben geleid.
2.3.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker het niet eens is met de uitspraak en aan de Raad vraagt de beoordeling nog een keer over te doen. Gelet op het wettelijk kader dient het verzoek van verzoeker te worden afgewezen.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Wat verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd zijn geen feiten en omstandigheden die verzoeker voor de uitspraak niet bekend waren en/of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Verzoeker heeft gesteld dat in de uitspraak van
30 januari 2020 de plank volledig wordt misgeslagen ten aanzien van zijn medische stuatie en zijn standpunten niet juist zijn weergegeven, maar dat standpunt kan, gelet op het karakter van de herzieningsprocedure zoals in 3.1 en 3.2 genoemd, niet tot herziening leiden. Naar aanleiding van de kritiek op het opgestelde proces-verbaal wordt aangetekend dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is besproken. Wat appellant over zijn specifieke situatie heeft aangevoerd kan evenmin tot herziening leiden, nu de daarin vermelde gegevens reeds bij de beoordeling waren betrokken. Uit het rapport van 20 februari 2017 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de gestelde incontinentieproblematiek en de overige medische klachten van verzoeker bekend was en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De informatie over de hydrocephalus in relatie tot zijn klachten is daarbij betrokken, zo blijkt uit genoemd rapport. De vermelde indicatie banenafspraak uit 2019 levert geen nieuw feit van betekenis op voor de situatie van verzoeker per 18 december 2016 in het kader van de Ziektewet. Dit betekent dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.