Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsverhouding tussen een uitzendkracht en een uitzendonderneming in het kader van de Ziektewet. Appellante, die als administratief medewerkster bij een uitzendonderneming werkte, had zich ziek gemeld na een auto-ongeluk. Na haar ziekmelding beëindigde de uitzendonderneming het dienstverband. Het Uwv weigerde aanvankelijk een ZW-uitkering, omdat er volgens hen sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst. Na bezwaar werd appellante alsnog een ZW-uitkering toegekend, maar later werd deze herzien op basis van een vermoeden van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante niet als werknemer in de zin van de ZW kon worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat appellante op basis van haar arbeidsovereenkomst recht had op een ZW-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv de herziening van de ZW-uitkering niet kon baseren op het feit dat appellante een arbeidsovereenkomst had, omdat deze overeenkomst per 15 september 2014 was beëindigd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van de rechtsverhouding tussen uitzendkrachten en uitzendondernemingen, vooral in het kader van de Ziektewet. De uitspraak biedt ook inzicht in de toepassing van relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Ziektewet.