Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de reeds toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp, die eerder was vastgesteld op één dagdeel per week. De aanvraag werd afgewezen op de grond dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde uitbreiding.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten, in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager heeft na een persoonlijk onderhoud met appellant en informatie van de huisarts geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van de vergoeding. Dit advies werd onderschreven door een andere geneeskundig adviseur, R. Loonstein.
De Raad heeft het beleid van de Sociale verzekeringsbank als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat appellant, gezien zijn mogelijkheden, niet in aanmerking komt voor een uitbreiding van de vergoeding. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen substantiële beperkingen zijn vastgesteld die de aanvraag zouden rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn niet toegewezen.