ECLI:NL:CRVB:2021:2228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
19/5142 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens plichtsverzuim van een ambtenaar in het onderwijs na onregelmatigheden tijdens een examen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in dienst was bij de Stichting Scholengroep Leonardo Da Vinci. Hij was verantwoordelijk voor het afnemen van het Centraal Schriftelijk en Praktisch Examen (CSP-examen) Motorvoertuigen en Transport. Tijdens dit examen zijn er onregelmatigheden geconstateerd, wat leidde tot een onderzoek door de schoolleiding en uiteindelijk tot ontslag van de appellant wegens plichtsverzuim. De Raad voor de Rechtspraak heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevestigd, waarin het beroep van de appellant tegen het besluit van het bestuur ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat de appellant de verweten gedragingen heeft begaan en dat de disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad benadrukt dat het gaat om een landelijk examen dat met strikte regels is omkleed, en dat de appellant eerder was gewaarschuwd voor het inzetten van privéauto's voor onderwijsdoeleinden. De uitspraak bevestigt dat de appellant niet voldoende heeft voldaan aan de eisen die aan zijn functie gesteld worden, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

19.5142 AW

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019, 19/6293 en 19/6424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de Stichting Scholengroep Leonardo Da Vinci Leiden (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Evers hoger beroep ingesteld.
Namens het bestuur heeft mr. C.C. Rooseboom een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Evers. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rooseboom, A.M.C. Dezitteren en E.J. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2.1.
Appellant was sinds 28 augustus 2000 in dienst bij de Stichting Scholengroep Leonardo Da Vinci, voor het laatst op basis van een aanstelling voor onbepaalde tijd in de functie van [functie] aan het [naam school] .
2.2.
Van 8 tot en met 11 april 2019 werd op het [naam school] het Centraal Schriftelijk en Praktisch Examen (CSP-examen) Motorvoertuigen en Transport voor het vmbo basis en kader beroepsgerichte leerweg afgenomen. Appellant was verantwoordelijk vakdocent en afnameleider van dat CSPexamen.
2.3.
Op 9 april 2019 heeft de schoolleiding van een leerling een signaal ontvangen over mogelijke onregelmatigheden bij het voorbereiden en het afnemen van het CSP-examen Motorvoertuigen en Transport. Later op dezelfde dag heeft een vervangend afnameleider van het CSP-examen Motorvoertuigen en Transport de schoolleiding aangesproken over een aantal zaken die volgens hem bij dat examen niet naar behoren liepen.
2.4.
Deze signalen waren voor de schoolleiding aanleiding om de dag daarna, op 10 april 2019, een controle uit te voeren tijdens het afnemen van het CSP-examen Motorvoertuigen en Transport. Appellant was daar aanwezig als verantwoordelijk vakdocent en afnameleider en een andere docent fungeerde als medesurveillant. Bij die controle zijn onregelmatigheden geconstateerd.
2.5.
De schoolleiding heeft de bevindingen van de controle gemeld bij de inspectie van het onderwijs. Twee dagen na de controle, op 12 april 2019, heeft de inspectie onder meer besloten om de resultaten van het betreffende afgenomen CSP-examen Motorvoertuigen en Transport van de kandidaten ongeldig te verklaren en bepaald dat het examen met een extra kwaliteitsborg opnieuw moet worden afgenomen. Diezelfde dag heeft de schoolleiding de bevindingen van de uitgevoerde controle met appellant besproken en hem in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
2.6.
Vervolgens heeft de schoolleiding in mei 2019 gesproken met vier leerlingen die het CSP-examen hadden afgelegd en met de twee docenten, waarvan één bij dat examen medesurveillant was, over wat zich tijdens dat examen heeft afgespeeld en het niveau van de examenkandidaten.
2.7.
Hierna heeft het bestuur appellant geschorst met besluit van 7 mei 2019 op de grond dat een nader onderzoek noodzakelijk is naar het vermoeden van ernstig plichtsverzuim.
2.8.
Begin juni 2019 heeft het bestuur het voornemen bekendgemaakt om appellant ontslag te verlenen en de schorsing verlengd. Appellant heeft op dit voornemen zijn zienswijze gegeven.
2.9.
In het besluit van 4 juli 2019 heeft het bestuur appellant, voor zover nog van belang, met ingang van 5 juli 2019 de straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim met toepassing van artikel 10.b.3, elfde lid, in verbinding met artikel 10.b.7 van de CAO Voortgezet Onderwijs (CAO VO). Het bestuur heeft de volgende gedragingen aangemerkt als plichtsverzuim en aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd:
1. Bij het CSP-examen Mobiliteit en Transport hebben zich onder verantwoordelijkheid van appellant onregelmatigheden voorgedaan dan wel zijn onregelmatigheden door appellant veroorzaakt:
- Appellant heeft het correctievoorschrift niet, althans niet op de correcte wijze gebruikt.
- Appellant heeft opdrachten in het examen vervangen door andere opdrachten.
- De mondelinge vragen zoals gegeven in de eindexameninstructie zijn door appellant vervangen door andere vragen.
- Appellant heeft praktische opdrachten in strijd met de voorschriften en als gevolg van onvoldoende voorbereiding mondeling afgenomen.
- De gestelde tijdslimiet aan de examens werd door appellant niet gehandhaafd.
- Er is door leerlingen gewerkt aan niet-examenonderdelen onder de tijd waarin aan het CSPE moest worden gewerkt.
- Leerlingen kregen hulp bij het maken van examenopdrachten.
2. Appellant heeft het examen onvoldoende voorbereid:
- De auto’s waar de examenopdrachten op gedaan moesten worden waren niet of onvoldoende geprepareerd.
- Er waren onvoldoende auto’s en de examenopstelling, waardoor het voor (een deel van de) leerlingen niet of niet goed mogelijk was om het examen goed af te nemen.
- Verschillende benodigdheden (materialen) om het examen goed af te nemen waren niet of deels niet aanwezig.
- Appellant heeft examenleerlingen gevraagd materiaal te bestellen voor het CSPE; het CSPE dat deze leerlingen zelf moesten maken.
3. Appellant heeft een auto van een familielid laten repareren door leerlingen, met middelen en/of materialen van de school.
2.10.
Het bestuur heeft het bezwaar tegen dit besluit bij besluit van 23 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Met de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat sprake is van plichtsverzuim. Voor zover wel sprake is van plichtsverzuim stelt hij dat de straf van ontslag daar niet in verhouding toe staat.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
Is sprake van plichtsverzuim?
5.1.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
5.2.
Met de rechtbank en het bestuur is de Raad van oordeel dat appellant de verweten gedragingen heeft begaan.
5.3
Uit het rapport van de controle op 10 april 2019, het verslag van het gesprek met de vier leerlingen en het verslag van het gesprek met de twee docenten volgt zowel dat onder appellants verantwoordelijkheid zich onregelmatigheden tijdens het CSP-examen hebben voorgedaan als dat appellant het CSP-examen onvoldoende heeft voorbereid. De Raad constateert dat appellant hier geen plausibele verklaringen tegenover heeft gezet.
Met name betwist appellant niet dat hij het voorgeschreven beoordelingsmodel niet hanteerde. Hij heeft gesteld dat hij zelf bijhield hoe een leerling een opgave had volbracht, maar heeft vervolgens wisselende verklaringen gegeven hoe hij dat deed. In de gesprekken met hem op10 april 2019 tijdens de controle en op 12 april 2019 heeft hij verklaard dat hij alleen een paraaf zette op het opgaveblad als een leerling een opgave had gedaan, dat hij pas enkele dagen later een beoordeling gaf na overleg met de tweede examinator en soms op het opgaveblad een aantekening maakte. In het (hoger)beroepschrift heeft hij verklaard dat hij in een schriftje de beoordeling bijhield, terwijl hij op de zitting bij de Raad heeft verklaard dat hij aantekeningen maakte op het opgaveblad. De Raad stelt uit de zich in het dossier bevindende opgavenbladen van enkele leerlingen vast dat daar slechts sporadisch aantekeningen van appellant op zijn geplaatst. Voorgaande betekent dat appellant terecht het verwijt is gemaakt dat hij het correctievoorschrift niet op een correcte wijze heeft gebruikt. Voor zover de stelling van appellant dat hij voor de voorbereiding van het examen te weinig tijd kreeg, juist is, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant het bestuur hier niet van op de hoogte heeft gesteld, wat hem verweten kan worden. De overgelegde e-mails waarin appellant bij de leiding aankaart dat hij weinig tijd heeft gaan namelijk niet over het CSP-examen.
5.4.
Verder heeft appellant – ook op de zitting bij de Raad – erkend dat dat hij een auto van een familielid, althans een bekende van hem, heeft ingezet bij het CSP-examen. Aan die auto hebben leerlingen tijdens het examen gewerkt, in ieder geval door een klepdeksel te vervangen door een nieuw exemplaar. Hoewel appellant stelt dat hij toestemming van de vaksectie had om leerlingen te laten werken aan privéauto’s, heeft het bestuur onbetwist daartegen ingebracht dat de vaksectie daar niet over gaat en dat appellant of de vaksectie geen toestemming hadden van het bestuur. Daarbij was appellant ermee bekend dat het niet was toegestaan om privéauto’s in te zetten voor onderwijsdoeleinden omdat die auto’s deelnemen aan het wegverkeer. Tussen partijen staat namelijk vast dat hij eerder privéauto’s had ingezet voor het praktijkonderwijs, waarna hij er op werd aangesproken en hij had toegezegd het niet meer te doen.
5.5.
Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op en zijn toerekenbaar aan appellant, zodat het bestuur bevoegd was om een disciplinaire maatregel te nemen.
Is straf van ontslag onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim?
5.6.
De Raad krijgt uit het dossier en wat op de zitting is besproken het beeld dat appellant heeft gehandeld met goede bedoelingen voor zijn leerlingen en voor de school, maar dat hij zich daarbij niet heeft gehouden aan de regels. Het gaat hier echter om een CSPexamen, een landelijk examen dat juist met strikte regels en waarborgen is omkleed. Strikte regels en waarborgen waar appellant mee bekend was of, als hoofd van de vaksectie, mee bekend behoorde te zijn. Daarnaast weegt zwaar mee dat appellant wederom een privéauto heeft ingezet, hoewel hij eerder was gewaarschuwd dat niet meer te doen. Verder heeft de handelswijze van appellant ertoe geleid dat de onderwijsinspectie de al afgenomen examens ongeldig heeft verklaard waardoor de betreffende leerlingen opnieuw examen moesten afleggen. Dat heeft geschaad vertrouwen van ouders en leerlingen in de school tot gevolg gehad en ook het aanzien van de school is hierdoor beschadigd. Dit maakt dat de aard en de ernst van het plichtsverzuim niet onevenredig is aan de disciplinaire straf van ontslag.
Conclusie
6. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) R. van Doorn