ECLI:NL:CRVB:2021:2220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
18/6252 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens het komen te ontbreken van procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2018, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 17 januari 2017 ziek gemeld vanuit een werkloosheidssituatie en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv heeft op 22 december 2017 vastgesteld dat appellant per 29 december 2017 geen recht meer had op deze uitkering. Na een beslissing op bezwaar van 28 maart 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 11 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en de ZW-uitkering ongewijzigd werd voortgezet. Hierdoor was appellant in feite tegemoetgekomen in zijn verzoek, wat leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant met het hoger beroep had bereikt wat hij nastreefde.

De Raad heeft tevens het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn gemaakt in verband met verleende rechtsbijstand en reiskosten voor het bijwonen van de zittingen. De totale kostenvergoeding bedraagt € 1.546,80, inclusief het griffierecht van € 172,- dat het Uwv aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier D.S. Barthel, en is openbaar uitgesproken op 1 september 2021.

Uitspraak

18 6252 ZW

Datum uitspraak: 1 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2018, 18/2751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 4 november 2020. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek is heropend.
Op 11 maart 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 17 januari 2017 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld. Hierna is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan appellant toegekend.
1.2.
Bij besluit van 22 december 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 29 december 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en de Raad verzocht te bepalen dat de ZW-uitkering per 29 december 2017 wordt voortgezet.
4. Het Uwv heeft op 11 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2017 alsnog gegrond is verklaard en de ZW-uitkering van appellant per 29 december 2017 ongewijzigd is voortgezet.
5. Het Uwv is, gelet op de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 maart 2021, geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Appellant heeft daarom geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep, omdat appellant met het hoger beroep heeft bereikt wat hij heeft nagestreefd. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, het besluit van 11 maart 2021 niet in het geding wordt betrokken. Het hoger beroep dient nietontvankelijk te worden verklaard wegens het komen te ontbreken van procesbelang.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand in beroep. Deze worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting), met een waarde van € 748,- per punt. Voor vergoeding van in bezwaar en in hoger beroep gemaakte kosten bestaat geen aanleiding, omdat in bezwaar en hoger beroep geen sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de reiskosten die appellant heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in beroep en het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 25,40 in beroep en € 25,40 in hoger beroep. Totaal wordt derhalve € 1.546,80 vergoed. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot het bedrag van € 1.546,80;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 172,- voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S Barthel