ECLI:NL:RBDHA:2018:13031
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
Op 1 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Geffen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat hem per 29 december 2017 geen recht meer op een Ziektewet (ZW) uitkering toekende. Dit besluit volgde op een eerdere weigering van een WIA-uitkering en een beëindiging van een ZW-uitkering in 2016. Eiser had zich in 2012 ziekgemeld en had sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat hij geschikt was voor bepaalde functies op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn klachten en beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b voldoende medische informatie had verzameld en dat de FML van 15 maart 2018 een juist beeld gaf van de beperkingen van eiser.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies van snackbereider en machinaal metaalbewerker, waarmee hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de ZW-uitkering. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.