In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, die lijdt aan een gehoorstoornis en een verzamelstoornis (hoarding), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van het leegmaken en reinigen van zijn woning, de opslag van zijn spullen, en het weer terugzetten van de spullen. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer had deze aanvraag afgewezen, met de motivatie dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
De Raad oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte zelfstandig een oordeel had gevormd over de vraag of de kosten zich voordoen, wat niet in lijn was met de grondslag van het bestreden besluit. De Raad stelde vast dat de kosten zich wel degelijk voordoen en dat deze in het individuele geval van appellant noodzakelijk zijn. De specifieke omstandigheden van de appellant, waaronder zijn gehoorstoornis en hoarding, maken dat de kosten niet kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon.
De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.175,08 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van bijzondere omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand.