ECLI:NL:CRVB:2021:2199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
20/3089 IOAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, genomen op 6 mei 2019, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Appellante had haar beroepschrift te laat ingediend, namelijk na de wettelijke termijn van zes weken. De rechtbank ontving het beroepschrift op 20 juni 2019, terwijl dit vóór 18 juni 2019 ingediend had moeten worden.

Appellante voerde aan dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals stress door haar zieke zoons en een aanstaande verhuizing, niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. In hoger beroep herhaalde zij deze argumenten en voegde daaraan toe dat zij problemen had met de post en geen printer bezat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante opgegeven redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om het beroepschrift tijdig in te dienen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

20.3089 IOAW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2020, 19/4031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 23 augustus 2021
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R.I.S. van Haaren
Ter zitting is verschenen appellante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van het college van 6 mei 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft bij de uitspraak overwogen dat appellante haar beroepschrift vóór 18 juni 2019 had moeten indienen. De griffie van de rechtbank heeft het op 20 juni 2019 gedateerde beroepschrift van appellante, dat zij bij de griffie had afgegeven, op 20 juni 2019 ontvangen. Op verzoek van de rechtbank heeft appellante in haar brief van 29 augustus 2019 uiteengezet om welke reden zij niet binnen zes weken na 6 mei 2019 beroep heeft ingesteld. Zij heeft erop gewezen dat zij door stress over haar zieke zoons, een aanstaande verhuizing en om geld te besparen, niet tijdig beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien de overschrijding van de beroepstermijn door appellante verschoonbaar te achten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij moeite heeft om tijdig te reageren, dat zij geen printer heeft en dat zij regelmatig problemen heeft met de post, waardoor zij geen vertrouwen meer heeft in de postbezorging en een aangetekende postverzending te kostbaar vindt.
Deze gronden slagen niet. Met de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat uit de door appellante opgegeven redenen voor de late indiening van haar beroepschrift niet volgt dat zij niet in staat is geweest om tijdig beroep in te stellen. Dat geldt ook voor zover zij ter zitting heeft gesteld dat zij last heeft van Alzheimer. Appellante weet niet of en in welke mate zij daar ten tijde hier van belang ook al last van had. Appellante heeft niet onderbouwd dat zij niet in staat was het beroepschrift vóór 18 juni 2019 bij de griffie van de rechtbank af te geven.
Dit betekent dat het hoger beroep niet staagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) P.W. van Straalen