Uitspraak
19 338 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had geoordeeld dat de door appellante aangevoerde klachten niet voldoende waren om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. De Raad bevestigt echter de eerdere oordelen en oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de in hoger beroep overgelegde informatie van de neurochirurg geen aanleiding geeft tot bijstelling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de procedure in totaal vier jaar en drie maanden heeft geduurd, wat drie maanden langer is dan de redelijke termijn. De overschrijding is geheel toe te rekenen aan het Uwv, dat wordt veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellante als schadevergoeding, evenals de proceskosten van € 267,-.