ECLI:NL:CRVB:2021:2186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering en weigerde een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij voor het einde van de wachttijd hersteld was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar medische situatie te betwisten. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd en dat er twijfels waren over de juistheid van de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling in twijfel te trekken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.