In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Oldambt terecht de nawettelijke uitkering van de appellante in mindering heeft gebracht op de IOAW-uitkering. De appellante ontving de nawettelijke uitkering in verband met haar eervol ontslag als ambtenaar. De Raad oordeelt dat de nawettelijke uitkering moet worden aangemerkt als overig inkomen volgens artikel 2:4 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AISZ). Dit betekent dat de nawettelijke uitkering op grond van artikel 9, eerste lid, van de IOAW in mindering moet worden gebracht op de IOAW-uitkering. De rechtbank had deze vraag in de eerdere uitspraak bevestigend beantwoord en de Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank. De appellante had in hoger beroep herhaald wat zij in beroep had aangevoerd, maar de Raad oordeelt dat de gronden niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De stelling van appellante dat het college haar heeft afgehouden van het ineens afkopen van de nawettelijke uitkering, kan niet leiden tot de conclusie dat het college in strijd handelt met de IOAW. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.