ECLI:NL:CRVB:2021:2164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
20/913 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 7 november 2017 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellante een ZW-uitkering toe vanaf 4 april 2018. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde een verzekeringsarts dat appellante belastbaar was, met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellante niet in staat was haar eigen werk te verrichten, maar dat zij in staat was om in andere functies te werken. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 13 december 2018, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar handelingstempo laag was en dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch oordeel. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.913 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2020, 19/2939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2020, ingediend.
Appellante heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld. Appellante heeft een verzekeringsgeneeskundige expertise van medisch adviseur P.J.A.J. van Amelsfoort en een arbeidskundige expertise van arbeidsdeskundig adviseur M. Overduin van 27 mei 2021 aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2021 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 15 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Geld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als visueel ontwerper. Op 7 november 2017 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 4 april 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste verdiensten berekend dat appellante nog 66,63% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 november 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 13 december 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 18 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest omdat beide artsen appellante op een spreekuur hebben gezien en de beschikbare medische informatie bij de beoordeling hebben betrokken. De rechtbank heeft verder geen twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft overwogen dat voldoende is toegelicht dat er geen aanleiding is voor beperkingen ten aanzien van het normale handelingstempo en het vasthouden en verdelen van aandacht. Tijdens het spreekuur zijn geen opvallende tekortkomingen in de concentratie gevonden. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat de aandacht van appellante goed was vast te houden gedurende het spreekuur van 50 minuten. De rechtbank heeft geoordeeld dat in het rapport van QS gezondheidsmanagement niet tot een ander oordeel leidt. Dit rapport geeft een beschrijving van de klachten van appellante en is gebaseerd op een telefonisch intakegesprek. Ook de door appelante overgelegde informatie van de huisarts en psycholoog Gorin leidt niet tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen dat er geen reden is voor een urenbeperking. Inzichtelijk is gemaakt waarom volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en met inachtneming van de al aangenomen medische beperkingen geen extra urenbeperking aan de orde is. De door appellante overgelegde rapporten van zijn in het kader van een behandeling geschreven en bevatten geen onderbouwing voor de gestelde noodzaak voor een urenbeperking. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Ook heeft de rechtbank geen twijfel aan de geschiktheid van de voorbeeldfuncties.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante er op gewezen dat volgens de definitie in het CBBS het handelingstempo de snelheid van het handelen in relatie tot de in het dagelijks leven gestelde eisen betreft. Het gaat er om of iemand in staat is een normaal handelingstempo te realiseren in het dagelijkse leven. Het handelen behoeft niet zo vertraagd te zijn dat ADL-verrichtingen niet meer mogelijk zijn. Appellante stelt dat zij op de datum in geding een enorm laag handelingstempo had en dat zij perioden van extreem lange rust nodig had om bij te komen van de ADL-verrichtingen. Appellante stelt dat een verdergaande urenbeperking aan de orde is vanwege haar beperkte energetische belastbaarheid en verminderde beschikbaarheid in verband met de door haar gevolgde haptotherapie. Verder is appellante van mening dat van een gedegen onderzoek door de verzekeringsarts geen sprake is, de verzekeringsarts heeft tijdens het onderzoek slechts observaties gedaan waarbij tekortkomingen in de concentratie niet zijn opgemerkt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellant een rapport van medisch adviseur Van Amelsfoort overgelegd. Omdat deze arts appellante meer beperkt acht dan het Uwv, heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2020 en 23 juni 2021, de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsgeschiktheid van appellante in de zin van de ZW terecht met ingang van 13 december 2018 heeft vastgesteld op meer dan 65% en terecht het ziekengeld van appellante per die datum heeft beëindigd.
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Hieraan wordt toegevoegd dat de beroepsgrond van appellante dat van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts geen sprake is omdat in een spreekuur van slechts 50 minuten alleen observaties zijn gedaan, niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW2226) behoort het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten de beperkingen voor het verrichten van arbeid vast te stellen.
4.3.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de beperkingen juist zijn vastgesteld door het Uwv. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
4.4.1.
Naar aanleiding van het hoger beroep wordt nog het volgende opgemerkt. Appellante is vanwege de gevolgen van een burn-out beperkt geacht voor werk met een onvoorspelbare werksituatie, veelvuldige deadlines of productiepieken of hoog handelingstempo. Routinematig werk is wel mogelijk. Appellante is beperkt in omgaan met emoties en conflicthantering en kan geen werk doen met rechtstreeks patiëntencontact (oppervlakkig kan wel) of leidinggevende aspecten. Er geldt een tijdelijke urenbeperking van 32 uur per week vanwege verminderde beschikbaarheid door therapie. Nachtdiensten of werk met sterk wisselende diensten zijn niet mogelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier beperkingen voor samenwerken en klantcontact aan toegevoegd. Ter ondersteuning van haar standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, heeft appellante verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise ingediend. Verzekeringsarts Van Amelsfoort gaat uit van de diagnose status na burn-out met blijvende psychische klachten bij een gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis en somatische symptoomstoornis. Status na depressie en angststoornis met paniekaanvallen in het verleden, PTSS klachten en kenmerken. Daarnaast is sprake van varices aan het rechterbeen. Hij is van mening dat naast een aangescherpte urenbeperking er aanvullende beperkingen zijn te stellen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren. Vanwege verminderde inspanningstolerantie dienen ook enige beperkingen ten aanzien van zware lichamelijke inspanning en een grotere urenbeperking te worden gegeven. Wegens de varices dient staan gedurende gehele dagen ontraden te worden. Arbeidsdeskundige M. Overduin acht de voorbeeldfuncties in het licht van deze beperkingen niet passend.
4.4.2.
In een rapport van 23 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de expertise te kennen gegeven dat de door van Amelsfoort gehanteerde diagnosen PTSS, depressie en een eenmalig psychotisch beeld niet toetsbaar zijn aan de bevindingen van derden. Voor de voorgestelde beperkingen voor het verdelen van aandacht, herinneren, doelmatig en zelfstandig handelen en is doorgaans sprake bij ernstige psychiatrische stoornissen als ernstige depressie, schizofrenie of dementie. Over de voorgestelde fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de medisch adviseur geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en de verdergaande urenbeperking niet heeft onderbouwd.
4.4.3.
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de diagnoses depressie en PTSS die Van Amelsfoort in zijn rapport heeft vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in reactie op de expertise terecht op gewezen dat beperkingen op de beoordelingspunten die in de expertise worden vermeld – verdelen van aandacht, herinneren, doelmatig en zelfstandig handelen – doorgaans alleen worden aangenomen indien sprake is van ernstige psychiatrische en/of neurologische problematiek en dat daarvan bij appellante geen sprake is. Dit geldt ook voor het vertraagde handelingstempo en de extreem lange hersteltijd waar appellante in hoger beroep op heeft gewezen. Van een verminderde beschikbaarheid is evenmin gebleken nu de door appellante gevolgde haptotherapie een maal per maand plaatsvindt. Evenmin biedt het rapport van de medisch adviseur aanknopingspunten voor het aannemen van verdergaande fysieke beperkingen. Ten tijde van de beoordeling door het Uwv heeft appellante geen melding gemaakt van fysieke problemen als gevolg van varices en uit het expertiserapport kan onvoldoende worden afgeleid hoe tot het vaststellen van de aanvullende fysieke beperkingen is gekomen.
4.5.
Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L.K. Dagmar