ECLI:NL:CRVB:2021:2164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 7 november 2017 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellante een ZW-uitkering toe vanaf 4 april 2018. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde een verzekeringsarts dat appellante belastbaar was, met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellante niet in staat was haar eigen werk te verrichten, maar dat zij in staat was om in andere functies te werken. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 13 december 2018, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar handelingstempo laag was en dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch oordeel. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.