In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich in 2015 ziek meldde na een ongeval. Het Uwv had appellant in eerste instantie een WIA-uitkering geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In de bezwaarfase zijn er aanvullende beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2018, maar de Raad oordeelt dat de functie van productiemedewerker niet geschikt is voor appellant, gezien zijn beperkingen. De Raad concludeert dat er onvoldoende functies aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag liggen en acht appellant per 18 september 2017 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt.
De rechtbank had eerder de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, maar de Centrale Raad vernietigt deze uitspraak. Het Uwv wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 1.496,-, en moet het Uwv het griffierecht van € 128,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van functies in relatie tot de vastgestelde beperkingen van de appellant.