ECLI:NL:CRVB:2021:2132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW- en WIA-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor de functie van inpakster koekjes
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de ZW-uitkering en de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 23 januari 2012 ziek meldde, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering, maar deze werd per 20 oktober 2017 beëindigd op basis van het oordeel van de verzekeringsarts dat zij geschikt was voor de functie van inpakster koekjes. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt waren. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische klachten en fysieke beperkingen niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de functie van inpakster koekjes, ondanks haar gebruik van een kruk en de aanwezigheid van een knieprothese. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de psychische problematiek van appellante geen rol speelde in de WIA-beoordeling, aangezien deze voortkwam uit een andere ziekteoorzaak. De Raad heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en de proceskosten niet toegewezen.