ECLI:NL:CRVB:2007:BB0236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6523 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid na ziekmelding

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek meldde na een periode van arbeidsongeschiktheid. Appellant, werkzaam als productiemedewerker, had longklachten en pijnklachten aan de rechterzijde van de thorax. Na het voltooien van de wachttijd werd hij door het Uwv geschikt geacht voor stressarme, fysiek niet te inspannende werkzaamheden. De uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd echter geweigerd. Appellant meldde zich opnieuw ziek vanwege verergering van zijn klachten, maar de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de klachten niet als ziekte konden worden aangemerkt en dat appellant geschikt was voor de functie van productiemedewerker.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat er geen medische gegevens waren die het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts tegenspraken. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderzocht en dat de beperkingen aan zijn linkerarm en -hand niet waren vastgelegd in een Functiemogelijkhedenlijst (FML). De Raad overwoog dat de rechtbank over voldoende informatie beschikte om tot een zorgvuldig oordeel te komen en dat de bezwaarverzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had beoordeeld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de eerder geduide functie. De Raad benadrukte dat toegenomen beperkingen niet per se in een nieuwe FML hoeven te worden vastgelegd om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door M.C.M. van Laar, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, op 18 juli 2007.

Uitspraak

05/6523 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 oktober 2005, 05/657 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij op 24 juni 2002 uitviel vanwege longklachten en pijnklachten aan de rechterzijde van de thorax. Na het volbrengen van de wachttijd werd appellant door het Uwv geschikt geacht voor stressarm, fysiek niet te inspannende werkzaamheden en zijn verschillende functies geduid. Met ingang van 22 juni 2003 is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd.
Vervolgens heeft appellant zich, vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, respectievelijk op 19 januari 2004 en 23 mei 2004 ziekgemeld vanwege een verergering van zijn klachten. Op 10 juni 2004 is appellant door bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal onderzocht. Deze is tot de conclusie gekomen dat de thoracale pijnklachten niet kunnen worden gezien als een uiting van ziekte, dat met de lichte longfunctie- en diffusiestoornis destijds bij de WAO-beoordeling rekening is gehouden en dat in ieder geval de toen geduide functie productiemedewerker industrie nog steeds geschikt is voor appellant omdat dit een fysiek en energetisch lichte functie betreft met overwegend zittend werk, met normale tijds-, tempodruk en handelingstempo waarbij tillen en dragen maximaal drie kilo bedraagt. Appellant is respectievelijk per 24 februari 2004 en 12 juli 2004 hersteld verklaard ingevolge de Ziektewet.
In geding is de ziekmelding op 18 oktober 2004 vanwege toegenomen (bovengenoemde) klachten en een doof gevoel aan de linkerarm- en hand, vanuit een situatie dat appellant een uitkering ingevolge de WW ontving. Op 1 december 2004 heeft appellant het spreekuur van de arts J.A.M. Daniels bezocht. Deze heeft geen toegenomen beperkingen of nieuwe beperkingen vastgesteld en zodoende geoordeeld dat appellant op 18 oktober 2004 geschikt is te achten voor de destijds in het kader van de WAO geduide functies. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 6 december 2004.
In het kader van de bezwaarprocedure is appellant op 3 februari 2005 door bezwaarverzekeringsarts Admiraal onderzocht. Deze stelt vast dat ten tijde van de ziekmelding appellant reeds bekend was met een lichte obstructieve longfunctiestoornis en diffusiestoornis en thoracale pijnklachten beiderzijds.
Ten aanzien van de linkerarmklachten stelt de bezwaarverzekeringsarts vast dat zijn onderzoek de door de behandelend neuroloog inmiddels gestelde diagnose ulnarisneuropathie bevestigt, en komt na lichamelijk onderzoek tot de conclusie dat de ooghandcoördinatie intact is, dat appellant over een normale fijne motoriek van de linkerhand beschikt en dat de kracht in de linkerhand weliswaar minder is dan rechts maar nog alleszins redelijk is. Met verwijzing naar zijn bevindingen van 10 juni 2004 kan volgens de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd worden dat ondanks dat door de nieuwe aandoening het totaal aan beperkingen is toegenomen, de belastbaarheid op de datum in geding nog steeds valt binnen de belastingeisen van de functie productiemedewerker industrie.
Bij bestreden besluit van 4 februari 2005 is onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft appellant een brief overgelegd van neuroloog dr. O.J.M. Vogels van 25 maart 2005. In deze brief wordt vermeld dat er sprake is van neuropathie van de n. ulnaris ter plaatse van de linkerelleboog. In reactie op deze brief heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat deze diagnose reeds bekend was ten tijde van zijn onderzoek op 3 februari 2005 en dat het opstellen van een nieuwe Functiemogelijkhedenlijst (hierna: FML), anders dan appellant stelt, bij een Ziektewetbeoordeling niet aan de orde is.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat de klachten van appellant onvoldoende zijn onderzocht en de beperkingen aan de linkerarm en -hand hadden moeten worden vastgelegd in een FML. Daarnaast wordt tijdens de zitting bij de Raad namens appellant aangegeven dat de rechtbank bij haar beoordeling niet beschikte over de functieomschrijving van de functie productiemedewerker industrie (die door de Raad bij het Uwv is opgevraagd) en zodoende de aangevallen uitspraak onzorgvuldig tot stand is gekomen. In deze functieomschrijving wordt een zeer goede ooghandcoördinatie vereist.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van appellants aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Inmiddels heeft de Raad al meerdere malen uitgesproken dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor tenminste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
De Raad stelt vast dat bij de beoordeling alleen wordt uitgegaan van de destijds in het kader van de WAO geselecteerde functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Ter zitting is door het Uwv aangegeven dat alleen deze functie door de bezwaarverzekeringsarts is beoordeeld naar aanleiding van de (nieuwe) klachten aan de linkerarm en -hand van appellant. De Raad is daarnaast van oordeel dat de rechtbank over voldoende informatie beschikte om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens aangedragen die een ander licht werpen op zijn gezondheidstoestand ten tijde in geding. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat zijn medische situatie op de datum in geding - 18 oktober 2004 - ten aanzien van zijn thoracale klachten en longklachten verslechterd was ten opzichte van de voorafgaande Ziektewetbeoordelingen en de WAO-beoordeling. Ten aanzien van de klachten aan de linkerhand en -arm van appellant, de door neuroloog Vogels vastgestelde ulnarisneuropathie, blijkt uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
3 februari 2005 dat deze hiermee rekening heeft gehouden bij zijn beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant ondanks deze aandoening - verwijzend naar de in de functieomschrijving voorkomende eis ten aanzien van de ooghandcoördinatie - belastbaar geacht voor deze functie omdat appellant ten tijde in geding voldeed aan de vereisten ten aanzien van fijne motoriek en ooghandcoördinatie, zodat het pakken van kleine componenten, solderen en hanteren van een pincet geen problemen mogen opleveren. Ten slotte merkt de Raad op dat toegenomen beperkingen bij de onderhavige Ziektewetbeoordeling niet behoeven worden vastgelegd in een (nieuwe) FML om tot een zorgvuldige beoordeling te kunnen komen zoals hierboven omschreven.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) A. van Netten.
MK