ECLI:NL:CRVB:2021:2129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die in 2008 uitviel wegens lichamelijke klachten. Appellante ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. In 2017 meldde zij zich opnieuw arbeidsongeschikt, waarna het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 51,48% vaststelde. Appellante voerde aan dat haar beperkingen onvoldoende waren vastgesteld, vooral in verband met psychische klachten. Het Uwv had echter in eerdere rapportages al voldoende gemotiveerd dat de klachten van appellante geen aanleiding gaven voor meer beperkingen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep volgde dit oordeel. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen medische argumenten waren om de arbeidsongeschiktheid anders vast te stellen. De uitspraak bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op 51,30% was vastgesteld, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.