ECLI:NL:CRVB:2021:2113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
21/2274 WAJONG-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in Wajong-uitkering zaak

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1981, een Wajong-uitkering aangevraagd, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Dit besluit is in eerdere procedures in stand gehouden. Verzoeker heeft op 24 juni 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vreesde voor een lange wachttijd voor de behandeling van zijn hoger beroep, wat zou leiden tot bestaansonzekerheid en gezondheidsproblemen. Het Uwv heeft echter betwist dat er sprake is van een actueel spoedeisend belang, aangezien verzoeker financieel wordt ondersteund door zijn ouders en geen andere zwaarwegende belangen heeft aangetoond. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2021.

Uitspraak

21/2274 WAJONG-VV
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2020, 20/950 (aangevallen uitspraak). Dit hoger beroep (hoofdzaak) is bij de Raad bekend onder nummer 20/2781 WAJONG.
Op 24 juni 2021 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Namens verzoeker is
mr. Van den Heuvel verschenen, vergezeld door [naam moeder] , moeder van verzoeker, en M. Aalbers, de IQ-coach van verzoeker. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerig overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBDHA:2020:7761). Hij volstaat met het volgende.
1.2.
Verzoeker, geboren [geboortedatum] 1981, heeft op 18 december 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het Uwv geweigerd aan verzoeker een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is geacht. Dit besluit is in bezwaar en in beroep in stand gelaten. Verzoeker heeft geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 29 juni 2010, waarin verzoekers verzoek om een Wajong-uitkering is afgewezen. Bij besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 25 juni 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het spoedeisende belang is gelegen in het voorkomen van een lange wachttijd voor behandeling van het hoger beroep. Het wachten op een uitspraak in het hoger beroep zorgt voor bestaansonzekerheid bij verzoeker. Dat leidt tot achteruitgang van zijn gezondheid. Tevens moet hij voor het aanhouden van zijn woning in Leiden bij gebreke van enig inkomen, noodgedwongen op de zak teren van zijn ouders, wat gezien zijn leeftijd een onwenselijke situatie is.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij een actueel spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Iedereen die in een hoger beroepsprocedure is verwikkeld heeft te maken met een lange wachttijd voor behandeling van zijn zaak.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Verzoeker heeft ter zitting laten weten dat er geen sprake is van een financieel spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Zijn ouders ondersteunen verzoeker financieel en zullen daar nog mee doorgaan. Verder is niet gebleken van een ander voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Verzoeker heeft na het bereiken van de achttienjarige leeftijd nimmer een Wajong-uitkering ontvangen. Om persoonlijke reden heeft verzoeker afgezien van het vragen van een bijstandsuitkering. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat, na al die jaren, het treffen van een voorlopige voorziening in dit stadium van de behandeling van zijn hoger beroep kan bijdragen aan het wegnemen van zijn bestaansonzekerheid. Daarbij komt dat een getroffen voorlopige voorziening in de vorm van het verstrekken van voorschotten naar zijn aard een voorlopig karakter heeft en geen einde maakt aan de onzekerheid over het bestaan van een recht op Wajong-uitkering. Uitsluitsel daarover kan pas op zijn vroegst worden gegeven met de uitspraak op het hoger beroep. Wat verzoeker heeft aangevoerd, levert dan ook geen grond op om te oordelen dat sprake is van een actueel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 augustus 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) V.M. Candelaria