ECLI:NL:CRVB:2021:2113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in Wajong-uitkering zaak
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1981, een Wajong-uitkering aangevraagd, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Dit besluit is in eerdere procedures in stand gehouden. Verzoeker heeft op 24 juni 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vreesde voor een lange wachttijd voor de behandeling van zijn hoger beroep, wat zou leiden tot bestaansonzekerheid en gezondheidsproblemen. Het Uwv heeft echter betwist dat er sprake is van een actueel spoedeisend belang, aangezien verzoeker financieel wordt ondersteund door zijn ouders en geen andere zwaarwegende belangen heeft aangetoond. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2021.