ECLI:NL:CRVB:2021:2105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
20/4505 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gesloten buitenwagen of scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Baarn

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gesloten buitenwagen of scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Baarn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan. Appellante, die lijdt aan COPD Gold 4 D en knieklachten, had verzocht om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had haar aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies van Argonaut, waarin werd gesteld dat er geen medische indicatie was voor een gemotoriseerd voertuig. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het college onvoldoende medisch advies had ingewonnen en de afwijzing niet goed gemotiveerd was. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, waarbij ook de door appellante overgelegde medische stukken in acht moeten worden genomen. De Raad heeft bepaald dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

20 4505 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2020, 20/1886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Baarn (college)
Datum uitspraak: 18 augustus 2021

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.C. Jonkman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1960, is bekend met psychische problematiek. Daarnaast heeft zij longklachten en knieklachten als gevolg waarvan zij beperkt is in haar uithoudingsvermogen en mobiliteit.
1.2.
Op 29 maart 2019 heeft appellante het college verzocht haar op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor haar vervoersprobleem te verstrekken. In reactie hierop heeft het college appellante tijdelijk – in afwachting van een medisch advies van Argonaut – een pas voor de Regiotaxi verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van Argonaut van 1 augustus 2019, de aanvraag van appellante voor een gesloten buitenwagen afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen medische argumenten zijn om appellante voor een gesloten buitenwagen of een ander gemotoriseerd voertuig in aanmerking te brengen, dat het zelfstandig besturen van een gemotoriseerd voertuig door appellante onder de huidige omstandigheden niet verantwoord is en dat appellante gebruik kan maken van het collectief vervoer met de Regiotaxi.
1.4.
Het college heeft het bezwaar van appellante bij beslissing op bezwaar van 2 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aanvullend heeft het college overwogen dat appellante ook niet in aanmerking komt voor een scootmobiel voor de kortere afstand. Het college heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het eerdere advies van Argonaut waaruit volgt dat het zelfstandig besturen van een gemotoriseerd voertuig niet verantwoord is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat appellante door lichamelijke en psychische klachten beperkt is in haar mobiliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het advies van Argonaut op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en het college zijn besluitvorming daarop heeft mogen baseren. Het college mocht aan de door appellante in bezwaar en in beroep overgelegde medische stukken voorbijgaan omdat de lichamelijke beperkingen van appellante in het medisch advies van Argonaut al zijn onderkend. Bij het advies om appellante geen gemotoriseerde vervoersvoorziening te verstrekken heeft mede een rol gespeeld dat haar rijvaardigheid in geding is door haar afhankelijkheid van alcohol en het gebruik van andere middelen. Appellante heeft haar ongeschiktheid om gemotoriseerde voertuigen te besturen niet gemotiveerd weersproken. Appellante heeft weliswaar in bezwaar en in beroep gesteld dat zij haar rijbewijs weer gehaald heeft, maar bewijs hiervan is door haar niet geleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college appellante met het toekennen van het gebruik van de regiotaxi voldoende heeft gecompenseerd in haar korte en middellange vervoersbehoefte en maatschappelijke participatie.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het oordeel dat zij als gevolg van een alcoholverslaving en psychische problematiek ongeschikt is om een gemotoriseerd voertuig te besturen. Volgens appellante is daarbij uitgegaan van verouderde en onvolledige medische gegevens. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij geschikt is een gemotoriseerd voertuig te besturen heeft appellante een kopie van haar – in februari 2020 opnieuw afgegeven – rijbewijs overgelegd. Daarnaast heeft appellante gewezen op de ernst van haar knieklachten en longproblematiek, die door het college onvoldoende is onderkend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante voor een gesloten buitenwagen of een scootmobiel terecht heeft afgewezen.
4.2.
In de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, is onder rechtsoverweging 4.4.2 uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
4.3.
Het college baseert zijn standpunt op het medisch advies van 1 augustus 2019 van Argonaut. De medisch adviseur komt na onderzoek tot de conclusie dat bij appellante sprake is van orthopedische afwijkingen aan haar linkerknie. Ook heeft hij uiteengezet dat bij appellante sprake is van een – door hem niet nader gespecificeerde – aandoening aan de luchtwegen. Volgens de medisch adviseur van Argonaut geven de fysieke klachten en de psychiatrische problematiek van appellante geen directe beperkingen en bestaat voor appellante de mogelijkheid om gebruik te maken van een tweewielfiets of het openbaar vervoer, mits de algehele toestand van appellante dit toestaat. Verder acht de medisch adviseur van Argonaut het voor appellante onder de huidige omstandigheden niet mogelijk om veilig deel te nemen aan het verkeer en is er geen medische indicatie voor een gesloten buitenwagen.
4.4.
Appellante heeft reeds in bezwaar een brief van een longarts van 11 september 2019 en een brief van een ergotherapeut van 3 januari 2020 overgelegd. Volgens de longarts is bij appellante de diagnose COPD Gold 4 D – het stadium met de meest vergaande beperkingen –gesteld. De ergotherapeut is van mening dat appellante wegens slijtage aan de knieën en de COPD Gold 4 D voor boodschappen doen en het onderhouden van sociale contacten aangewezen is op een gemotoriseerde voorziening zoals een scootmobiel. Daarnaast heeft appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar te kennen gegeven dat zij in december 2019 is geslaagd voor een rijtest van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Met het afronden van deze test heeft zij haar rijbewijs kunnen aanvragen. Het had op de weg van het college gelegen om naar aanleiding van deze informatie nader medisch advies in te winnen bij Argonaut, temeer nu de gemeente Baarn aan appellante op 28 februari 2020 daadwerkelijk een rijbewijs heeft afgegeven. Het college heeft dat ten onrechte niet gedaan.
4.5.
Uit wat in 4.3 en 4.4 is overwogen volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering, zodat dit besluit in strijd is genomen met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit niet onderkend. Nu het hoger beroep reeds om deze reden slaagt komt de Raad niet toe aan een bespreking van wat appellante verder heeft aangevoerd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Dat betekent dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder een nieuw medisch advies dient te vragen waarbij ook de door appellante in beroep en hoger beroep overgelegde stukken dienen te worden betrokken.
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 april 2020;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 179,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en D. Hardonk Prins als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.M. Welling