ECLI:NL:CRVB:2021:2077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
19/5390 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WLZ-aanvraag wegens gebrek aan grondslag voor zorgtoegang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen door het CIZ. Het CIZ baseerde deze afwijzing op een advies van een medisch adviseur, waarin werd gesteld dat er bij de appellant geen sprake was van een grondslag die toegang geeft tot zorg op basis van de Wlz, met name omdat er geen verstandelijke beperking was vastgesteld.

De rechtbank Overijssel had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de medisch adviseur de afwezigheid van een verstandelijke handicap voldoende had gemotiveerd, onder andere door te verwijzen naar intelligentietests die de appellant had ondergaan. De scores van deze tests waren niet laag genoeg om een verstandelijke beperking aan te nemen, en bovendien waren er andere factoren, zoals middelengebruik, die de resultaten negatief beïnvloedden.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de argumenten van de appellant opnieuw bekeken, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe of andere gronden waren aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de afwijzing van de WLZ-aanvraag. De Raad merkte op dat de appellant in de toekomst mogelijk recht kan hebben op zorg op basis van zijn psychische gesteldheid, maar dat dit niet relevant was voor de huidige aanvraag.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en de leden J.P.A. Boersma en D. Hardonk-Prins. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

19.5390 WLZ

Datum uitspraak: 18 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 december 2019, 19/478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van MarisKindt.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. CIZ heeft zich, onder verwijzing naar een advies van 1 augustus 2018 van de medisch adviseur van CIZ, op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van een grondslag die toegang geeft tot zorg op grond van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de medisch adviseur in het rapport van 1 augustus 2018 deugdelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat voor het achttiende levensjaar van appellant geen zodanige beperkingen aanwezig waren dat sprake is van een grondslag verstandelijke handicap. De scores die appellant bij intelligentietesten in 2011 en 2018 heeft behaald, zijn op zichzelf genomen al niet zodanig laag, dat op basis van de Beleidsregels indicatiestelling 2019 een verstandelijke beperking moet worden aangenomen. Ook zijn de testen niet afgenomen tijdens de ontwikkelingsleeftijd van appellant en heeft CIZ er niet ten onrechte op gewezen dat de scores negatief zullen zijn beïnvloed door het middelengebruik van appellant, dat in ieder geval nog actueel was op het moment dat appellant in februari 2018 de laatste test maakte. Onder de AWBZ had appellant een indicatie gebaseerd op een andere grondslag dan een verstandelijke handicap en ook zijn onderwijsverleden met ZMOK-scholing wijst erop dat de problematiek van appellant niet voortkomt uit een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van CIZ juist is.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
De rechtbank heeft de gronden van beroep in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft overweging 3.5 van de aangevallen uitspraak en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel over de beroepsgronden waartoe de rechtbank op grond van deze overweging is gekomen tot het zijne.
4.4
Volledigheidshalve merkt de Raad nog op dat partijen bezien of de Wlz zoals deze thans luidt appellant – zodra zijn situatie daartoe noopt – toegang geeft op grond van zijn psychische gesteldheid.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen