ECLI:NL:CRVB:2021:2077
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WLZ-aanvraag wegens gebrek aan grondslag voor zorgtoegang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen door het CIZ. Het CIZ baseerde deze afwijzing op een advies van een medisch adviseur, waarin werd gesteld dat er bij de appellant geen sprake was van een grondslag die toegang geeft tot zorg op basis van de Wlz, met name omdat er geen verstandelijke beperking was vastgesteld.
De rechtbank Overijssel had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de medisch adviseur de afwezigheid van een verstandelijke handicap voldoende had gemotiveerd, onder andere door te verwijzen naar intelligentietests die de appellant had ondergaan. De scores van deze tests waren niet laag genoeg om een verstandelijke beperking aan te nemen, en bovendien waren er andere factoren, zoals middelengebruik, die de resultaten negatief beïnvloedden.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de argumenten van de appellant opnieuw bekeken, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe of andere gronden waren aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de afwijzing van de WLZ-aanvraag. De Raad merkte op dat de appellant in de toekomst mogelijk recht kan hebben op zorg op basis van zijn psychische gesteldheid, maar dat dit niet relevant was voor de huidige aanvraag.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en de leden J.P.A. Boersma en D. Hardonk-Prins. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.