ECLI:NL:CRVB:2021:2064
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich per 1 maart 2016 ziek had gemeld met burn-out klachten. Appellant had een vrijwillige verzekering afgesloten voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was van mening dat hij recht had op een uitkering, omdat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant met ingang van 27 februari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid een zorgvuldig onderzoek had verricht, waarbij zowel verzekeringsgeneeskundige als arbeidskundige rapporten waren betrokken. Appellant had geen medische stukken overgelegd die de vastgestelde beperkingen konden onderbouwen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van willekeur in de beoordeling door het Uwv en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. De beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen werd derhalve bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden voor het toekennen van WIA-uitkeringen. De Raad wees erop dat het Uwv niet bevoegd is om uitkeringen toe te kennen op basis van criteria die niet in de wet zijn vastgelegd. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, met A.L.K. Dagmar als griffier.