ECLI:NL:CRVB:2016:4168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en de medische situatie van appellante
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WIA-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had zich ziek gemeld na een ontbinding van haar dienstverband en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door appellante werd betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen medische stukken zijn die twijfels oproepen over de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door het Uwv is vastgesteld. De Raad oordeelt dat de medische situatie van appellante op de relevante datum, 28 juli 2007, niet zodanig was dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld en dat de aan haar voorgehouden functies medisch geschikt waren. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 november 2016.