In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, had een NS-Business Card ontvangen en deze onrechtmatig gebruikt voor woon/werkverkeer en privédoeleinden. Het college van burgemeester en wethouders had hem een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de directeur Juridische Zaken niet bevoegd was om het besluit op bezwaar te nemen, maar dat het college het besluit voor zijn rekening had genomen, waardoor het bevoegdheidsgebrek was hersteld. De Raad oordeelde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim door de businesskaart ongeoorloofd te gebruiken, en dat de opgelegde straf niet onevenredig was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.013,88 bedroegen, inclusief griffierecht van € 443,-.