ECLI:NL:CRVB:2021:2049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als pijpfitter werkte, meldde zich in 2010 ziek met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv weigerde in 2012 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant heeft sindsdien meerdere keren zijn situatie gemeld, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat er geen toename van beperkingen was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De deskundige, longarts dr. N.J.M. Cox, bevestigde dat de OSAS (obstructieve slaapapneu syndroom) een nieuwe ziekteoorzaak was, waarvoor een wachttijd van 104 weken geldt. Appellant had niet voldoende medische onderbouwing voor zijn stelling dat zijn beperkingen waren toegenomen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen recht op een WIA-uitkering bestond, omdat de toegenomen beperkingen voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor eerder beperkingen waren vastgesteld.