In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een prestatiebeurs voor het hoger onderwijs ontvangen voor de hbo-bacheloropleiding Verpleegkunde, maar was na een aantal jaren gestopt met deze opleiding. Vervolgens heeft zij zich ingeschreven voor de mbo-opleiding Verpleegkunde, niveau 4, en behaalde in 2016 haar diploma. Appellante verzocht de minister om haar studieschuld niet terug te hoeven betalen, omdat zij buiten haar schuld de hbo-opleiding niet had kunnen afronden. De minister wees dit verzoek af, met de stelling dat de hardheidsclausule niet van toepassing was.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat de minister in dit geval niet in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. De Raad oordeelde dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die een omzetting van de prestatiebeurs in een gift rechtvaardigden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de prestatiebeurs voor de duur van 48 maanden werd omgezet in een gift. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.136,- bedroegen.