In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had in 2016 melding gemaakt van toegenomen knie- en rugklachten. Het Uwv had deze melding echter niet op de juiste wijze beoordeeld, omdat het niet de medische ontwikkelingen tot het moment van de melding in overweging had genomen. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte niet had vastgesteld dat de klachten in verband met de in 2016 gevonden hernia voortkomen uit dezelfde oorzaak als de eerdere WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet adequaat was aangepast aan de toegenomen beperkingen van appellante, en dat de psychische klachten onvoldoende waren onderkend. De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe FML op te stellen, rekening houdend met de toegenomen beperkingen en de psychische klachten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische gegevens in overweging te nemen.