Uitspraak
19 3381 PW
INLEIDING
PROCESVERLOOP
PROCEDURE TOT NU TOE
HET OORDEEL VAN DE RAAD
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een alleenstaande die bij zijn moeder inwoont, had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend, maar deze aanvraag op 30 oktober 2017 ingetrokken. De appellant was het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht over een periode van ongeveer tweeënhalve maand. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat hem bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend. De Raad oordeelde dat de intrekking van de aanvraag in overleg met de inkomensconsulent heeft plaatsgevonden en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder druk is gezet. Bovendien heeft de Raad het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de appellant niet kon aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door de gemeente die hem een gerechtvaardigde verwachting gaven van bijstand met terugwerkende kracht. De Raad concludeerde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van een nieuwe aanvraag en dat de handelwijze van de inkomensconsulent niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.