ECLI:NL:CRVB:2021:1958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
20/876 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van executoriaal derdenbeslag op ouderdomspensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in deze zaak zijn ouderdomspensioen onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, was in beroep gegaan tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een bedrag van € 81,81 per maand in te houden op zijn pensioen. Dit bedrag werd ingehouden in het kader van een executoriaal derdenbeslag dat door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders was gelegd op 8 augustus 2018. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb zich correct had gehouden aan de geldigheid van het beslag en de beslagvrije voet, en dat de Svb binnen de grenzen van het beslag was gebleven.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat de Svb beslag had gelegd zonder een juiste berekening van de beslagvrije voet en dat de Svb zich niet aan interne richtlijnen had gehouden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de juiste toepassing van de rechtspraak had gevolgd. De Raad benadrukte dat het niet aan de Svb was om de geldigheid van het beslag te beoordelen, en dat de bestuursrechter zich moest beperken tot de vraag of de Svb binnen de kaders van het beslag was gebleven. De Raad bevestigde dat de Svb correct had gehandeld door rekening te houden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.876 AOW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 januari 2020, 18/4682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellant is verschenen. De Svb is met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 8 augustus 2018 is onder de Svb door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso (de deurwaarder) executoriaal derdenbeslag gelegd op de inkomsten van appellant uit zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot een bedrag van € 1.051,05.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2018 heeft de Svb appellant er van in kennis gesteld dat met ingang van november 2018 een bedrag van € 81,81 per maand op zijn pensioen wordt ingehouden en rechtstreeks wordt overgemaakt aan de deurwaarder.
1.3.
Bij besluit van 16 november 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2018 ongegrond verklaard.
1.4.
Het beslag is per april 2019 opgeheven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de rechtbank alleen mag toetsen of de Svb bij het nemen van zijn betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De deurwaarder heeft de Svb medegedeeld dat de beslagvrije voet € 1.009,29 per maand is. De Svb heeft dit getoetst en is met een beslagruimte van € 81,81 binnen de grenzen van het gelegde beslag gebleven.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb beslag heeft gelegd op zijn ouderdomspensioen zonder berekening, althans op basis van een onjuiste berekening van de beslagvrije voet. Appellant heeft verder aangevoerd dat de Svb zich niet aan de interne richtlijnen heeft gehouden, waarbij hij ter zitting heeft verwezen naar beleidsregel SB1050.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraken van 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:563 en 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687, volgt dat bezwaren tegen een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Verder volgt hieruit dat het niet op de weg van de derdebeslagene – in dit geval de Svb – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
4.2.
In de aangevallen uitspraak is een juiste toepassing gegeven aan de in overweging 4.1 genoemde rechtspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb gehouden is bij vaststelling van de inhouding op het pensioen in het kader van het derdenbeslag uit te gaan van de geldigheid van het beslag en van de juistheid van de beslagvrije voet.
4.3.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Svb een juiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De Svb is binnen de grenzen van het beslag gebleven. Bij de vaststelling van de inhouding op het ouderdomspensioen van appellant is rekening gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet.
4.4.
Tot slot wordt geoordeeld dat het betoog van appellant dat de Svb zich niet heeft gehouden aan beleidsregel SB1050, niet kan slagen. Deze beleidsregel ziet niet op de situatie waarin appellant verkeert, maar heeft betrekking op schuldig nalatigheid en de gevolgen daarvan voor de hoogte van het ouderdomspensioen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. Stumpel