ECLI:NL:CRVB:2021:1958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van executoriaal derdenbeslag op ouderdomspensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in deze zaak zijn ouderdomspensioen onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, was in beroep gegaan tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een bedrag van € 81,81 per maand in te houden op zijn pensioen. Dit bedrag werd ingehouden in het kader van een executoriaal derdenbeslag dat door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders was gelegd op 8 augustus 2018. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb zich correct had gehouden aan de geldigheid van het beslag en de beslagvrije voet, en dat de Svb binnen de grenzen van het beslag was gebleven.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat de Svb beslag had gelegd zonder een juiste berekening van de beslagvrije voet en dat de Svb zich niet aan interne richtlijnen had gehouden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de juiste toepassing van de rechtspraak had gevolgd. De Raad benadrukte dat het niet aan de Svb was om de geldigheid van het beslag te beoordelen, en dat de bestuursrechter zich moest beperken tot de vraag of de Svb binnen de kaders van het beslag was gebleven. De Raad bevestigde dat de Svb correct had gehandeld door rekening te houden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.