ECLI:NL:CRVB:2020:563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
18/3034 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhouding op het AOW-pensioen in het kader van derdenbeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de inhouding van een bedrag op het AOW-pensioen van de appellant, die in verband met een schuld aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. onderworpen is aan executoriaal derdenbeslag. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van dit beslag een bedrag van € 267,31 per maand ingehouden en een netto bedrag van € 787,69 aan de appellant uitbetaald. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhouding, met de stelling dat de Svb ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, die door de deurwaarder op € 764,48 per maand is vastgesteld.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb gehouden is om bij de vaststelling van de inhouding uit te gaan van de geldigheid van het beslag en de juistheid van de beslagvrije voet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb correct heeft gehandeld en binnen de grenzen van het beslag is gebleven. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb een zorgvuldige belangenafweging had moeten maken en dat hij onder het sociaal minimum komt te leven door de inhouding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft overwogen dat bezwaren tegen een beslag aan de burgerlijke rechter voorgelegd moeten worden en dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de geldigheid van het beslag te beoordelen. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb de juiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag en dat de hoogte van de beslagvrije voet niet door de bestuursrechter kan worden getoetst. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de appellant om zich tot de burgerlijke rechter te wenden voor een beoordeling van de beslagvrije voet.

Uitspraak

18.3034 AOW

Datum uitspraak: 5 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 april 2018, 18/96 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Deurwaarder] (deurwaarder) heeft op 18 augustus 2017 onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd in verband met een bedrag van € 4.256,67 dat appellant aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. is verschuldigd. Daarbij is de Svb bevolen om gelden verschuldigd aan appellant onder zich te houden en aangezegd om verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. De deurwaarder heeft vermeld dat de beslagvrije voet € 764,48 per maand bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 5 september 2107 heeft de Svb vastgesteld dat vanaf september 2017 een bedrag van 267,31 per maand op het AOW-pensioen van appellant wordt ingehouden en per maand een bedrag van € 787,69 netto wordt uitbetaald.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat de Svb bij vaststelling van de inhouding op het pensioen in het kader van het derdenbeslag gehouden is uit te gaan van de geldigheid van het beslag en van de juistheid van de beslagvrije voet. De rechtbank overweegt dat zij dient uit te gaan van de geldigheid van het beslag en slechts kan beoordelen of de Svb bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. Ook is overwogen dat er geen ruimte is om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb een juiste uitvoering gegeven aan het beslag. Rekening is gehouden met de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet. Het met ingang van september 2017 uit te betalen bedrag van € 787,69 is hoger dan de beslagvrije voet. Voor een beoordeling of de hoogte van de beslagvrije voet juist is, dient appellant zich tot de burgerlijke rechter te wenden, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet en dat appellant hierdoor onder het sociaal minimum komt te leven. Appellant stelt dat de Svb dit dient te beoordelen. De Svb dient een zorgvuldige belangenafweging te maken. Het is onredelijk dat appellant zou moeten wachten op een beslissing van de burgerlijke rechter. De jurisprudentie van de Raad hierover is verouderd.
3.2.
De Svb heeft gesteld dat hij gehouden is volledige medewerking te verlenen aan het beslag zonder de geldigheid of de hoogte van het beslag of de beslagvrije voet te beoordelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraken van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009 en 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1235, volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derdebeslagene – in dit geval de Svb – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
4.2.
De stelling van appellant dat deze rechtspraak verouderd zou zijn, wordt niet gevolgd. Voor recentere rechtspraak wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687. De stelling dat het niet redelijk is om de procedure bij de burgerlijke rechter af te wachten, doet er niet aan af dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de geldigheid van het beslag te beoordelen. De geldigheid van het beslag kan – zo nodig met een verzoek om voorlopige voorziening – aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.
4.3.
In de aangevallen uitspraak is een juiste toepassing gegeven aan de in overweging 4.1 genoemde rechtspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb gehouden is bij vaststelling van de inhouding op het pensioen in het kader van het derdenbeslag uit te gaan van de geldigheid van het beslag en van de juistheid van de beslagvrije voet.
4.4.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Svb een juiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De Svb is binnen de grenzen van het beslag gebleven. Bij de vaststelling van de inhouding op het AOW-pensioen van appellant is rekening gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Sharifi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
Griffier is verhinderd te ondertekenen