ECLI:NL:CRVB:2021:1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
20/727 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

Op 4 augustus 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellante die een aanvraag voor een Wajong-uitkering had ingediend. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van de conclusie dat appellante arbeidsvermogen had. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij duurzaam geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie en dat het Uwv haar beperkingen had onderschat. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was om aan hun conclusies te twijfelen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante op de datum van de aanvraag over arbeidsvermogen beschikte en dus niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke psychiater te benoemen af, omdat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en beoordeeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 727 WAJONG

Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 januari 2020, 19/258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld. Mr. M.J.M. Houben, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft een door het Uwv op 4 december 2017 ontvangen aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante zich op psychisch en lichamelijk vlak beperkt acht waardoor zij niet kan functioneren in de maatschappij. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 april 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 april 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2018 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 december 2018 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bij hun beoordelingen rekening hebben gehouden met het feit dat appellante kampt met psychische en lichamelijke beperkingen. Dat zij die beperkingen heeft, wil volgens de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet zeggen dat appellante niet kan participeren, zich niet nuttig kan maken, op de arbeidsmarkt. Appellante heeft geen medische stukken ingediend, waaruit blijkt dat de verzekeringsarts een verkeerd beeld heeft geschetst van de medische situatie van appellante. Dat appellante haar gezondheidsklachten zo erg ervaart dat zij niet kan werken en dat haar moeder ook vindt dat appellante niet kan werken, zijn geen redenen om aan te nemen dat zij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsarts aanneemt. Dit betreft namelijk geen objectieve medische onderbouwing.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het Uwv heeft haar beperkingen onderschat. Appellante is van mening dat zij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het lukt haar niet om afspraken na te komen met een werkgever. Ook kan zij niet een uur aaneengesloten werken zonder vaker dan een keer substantieel het productieproces te onderbreken. Daarnaast is zij niet ten minste vier uren per dag belastbaar. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke psychiater als deskundige te benoemen, nu zij daarvoor zelf de financiële middelen niet heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018 [1] en 16 januari 2019 [2] .
4.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of appellante op [geboortedatum] 2018, de dag dat zij achttien jaar is geworden, arbeidsvermogen had.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante gezien. De verzekeringsarts heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht en heeft informatie ontvangen van behandelend psychiater K.H. Fluchs. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en kenbaar rekening gehouden met alle aanwezige medische informatie en deze betrokken bij zijn beoordeling.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben bij appellante rekening gehouden met de aanwezigheid van een psychische stoornis (agressie regulatie stoornis), chronische aspecifieke rugpijn, astma, psoriasis en stressincontinentie en de daaruit voortvloeiende psychische en lichamelijke beperkingen. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden omdat de situatie van appellante niet voldoet aan de criteria die hiervoor gelden. De verzekeringsarts heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellante, gelet op de gegevens in het dossier, de anamnese en het dagverhaal, in staat wordt geacht om ongeveer vier uur per dag en tenminste één uur aaneengesloten belastbaar te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie onderschreven en er daarbij nog op gewezen dat appellante in staat is geweest onderwijs te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om met meer beperkingen rekening te houden. Een aantal van de door appellante gemelde klachten en diagnoses staat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder invloed van psychische factoren, in die zin dat de lichamelijke klachten vaak een uiting zijn van lichamelijke reacties door emotie- en stressgerelateerde factoren. De klachten die appellante daardoor ervaart zijn fysiologische reacties als gevolg van stress, maar geen uiting van ziekte. Er is geen sprake van een dusdanige psychische of psychiatrische stoornis als gevolg waarvan appellante niet of niet voldoende adequaat kan functioneren binnen de Nederlandse maatschappij. De weerstand die daartegen bij haar bestaat is geen ziekte, zodat daar geen beperkingen voor worden aangenomen. Verder beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de informatie van de fysiotherapeut blijkt dat sprake was van een slechte houding en stabiliteit en conditieachterstand/-tekort, wat met oefeningen verbeterd kon worden maar waarvoor bij appellante (te) veel momenten waren van verminderde motivatie. Aan de standsveranderingen aan het skelet, die bleken bij beeldvormend onderzoek, liggen geen bevindingen als artrose, lysis of listhesis ten grondslag, maar zijn het gevolg van een minder optimale houding en gedrag. Daarnaast zal appellante, gezien haar leeftijd, nog een ontwikkeling kunnen doormaken, ook cognitief, waarmee zich meer naar de algemene normen van de Nederlandse maatschappij kan schikken en zowel binnen de eigen gemeenschap als daarbuiten adequaat kunnen functioneren, ook in arbeid. Als zij kiest voor volledige identificatie met haar culturele gemeenschap is dat een keuze en geen medische noodzakelijkheid. De Raad kan de conclusies van de verzekeringsartsen volgen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd doet aan die conclusies niet af.
4.5.
Voor het benoemen van een onafhankelijke psychiater zoals appellante heeft verzocht bestaat geen aanleiding. Volgens vaste rechtspraak [3] bestaat geen aanleiding, in een situatie als hier aan de orde, waarin verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. De vraag of appellante financieel in staat is om een rapport door een arts te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige is samen met de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat zij instructies kan begrijpen, onthouden en als zodanig kan uitvoeren en in staat is om afspraken met de werkgever na te komen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze conclusie onderschreven en daarbij opgemerkt dat appellante werkzaamheden heeft uitgevoerd in een grillroom waaruit blijkt dat zij in staat is om op tijd te komen en taken uit te voeren. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige een analyse arbeidsvermogen opgesteld, waarin voorwaarden voor het functioneren in werk en een werkomgeving zijn opgenomen. De door de arbeidsdeskundige geselecteerde taak ‘scannen’ voldoet aan de beschreven voorwaarden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze taak gehandhaafd, omdat het fysiek lichte werkzaamheden betreffen die in een kleinschalige omgeving worden uitgevoerd. Er is geen klantencontact en er wordt onder directe leiding gewerkt en er is een collega aanwezig die benaderd kan worden voor vragen of uitleg.
4.7.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.8.
De overwegingen 4.3 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) H. Spaargaren

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157