ECLI:NL:CRVB:2021:191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een wijkverpleegkundige met psychische klachten
In deze zaak heeft appellante, een wijkverpleegkundige, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 20 juni 2016 ziek gemeld met psychische klachten, waaronder een bipolaire stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Het Uwv had haar ZW-uitkering voortgezet na een eerstejaars beoordeling, maar weigerde later een WIA-uitkering en beëindigde de ZW-uitkering op basis van de conclusie dat appellante in staat was meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven, waarin werd geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een aanpassing van de belastbaarheid rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de psychische klachten van appellante bij het Uwv bekend waren en dat hiermee rekening was gehouden bij de beoordeling van haar belastbaarheid.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere overwegingen van de rechtbank nog steeds geldig waren. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verbeteringen in de psychische toestand van appellante had vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.