ECLI:NL:CRVB:2021:1905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake plaatsing en dienstopdracht van een ambtenaar na reorganisatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Financiën ongegrond heeft verklaard. Appellante was werkzaam als groepsfunctionaris en is na een reorganisatie geplaatst bij een ander onderdeel. De staatssecretaris heeft haar met toepassing van artikel 57, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geplaatst in haar eigen functie bij een ander dienstonderdeel. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft het besluit gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 juli 2021 behandeld.
De Raad oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De functie van appellante bij het nieuwe onderdeel was gelijk aan haar oude functie, zowel qua salarisschaal als qua takenpakket. Appellante heeft betoogd dat de reden voor haar overplaatsing te maken had met onenigheden op de werkvloer, maar dit argument werd door de Raad verworpen. De reorganisatie en de bijbehorende verplaatsing van werkzaamheden waren de werkelijke redenen voor de overplaatsing.
Daarnaast heeft de Raad de dienstopdracht van de staatssecretaris beoordeeld. Appellante had zich niet tijdig gemeld op de nieuwe locatie, wat leidde tot de conclusie dat de dienstopdracht niet onnodig of buitenproportioneel was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van griffier E.M. Welling.