ECLI:NL:CRVB:2021:1903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/1640 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 20/1640 WLZ. Het hoger beroep was ingesteld door appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2020. De Raad had eerder, op 23 september 2020, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar na verzet van appellante werd het onderzoek voortgezet. De gemachtigde van appellante kreeg een nieuwe termijn om het griffierecht te voldoen.

Echter, ondanks herhaalde aanmaningen, is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft overwogen dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 juli 2021
20/1640 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 maart 2020, 19/2472
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Zorgkantoor Menzis

PROCESVERLOOP

De Raad heeft bij uitspraak van 23 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2262) het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2020, 19/2472 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
De Raad heeft bij uitspraak van 3 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:475) het verzet gegrond verklaard en overwogen dat de uitspraak van de Raad van 23 september 2020 vervalt, dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond en dat aan de gemachtigde van appellante een nieuwe termijn zal worden gegund voor het voldoen van het griffierecht.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 11 maart 2021 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.