ECLI:NL:CRVB:2021:1900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens gebrek aan verzekering en ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, geboren in 1936 en gescheiden van haar echtgenoot in 1979, heeft in 2018 een aanvraag ingediend voor AOW. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellante niet verzekerd was voor de AOW en niet in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken. De Raad concludeert dat appellante niet de eerste echtgenote was van haar overleden echtgenoot, die in Nederland verzekerd was voor de AOW, en dat zij niet kan worden beschouwd als ingezetene van Nederland. De Raad oordeelt dat appellante niet meer dan incidenteel in Nederland heeft verbleven en dat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is geweest in de relevante periode. De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad wijst erop dat de getuigenverklaringen van appellante over haar huwelijkse tijdvakken niet voldoende zijn om af te wijken van de eerder geregistreerde huwelijksdatum. De conclusie is dat de aanvraag voor het AOW-pensioen terecht is afgewezen.